ECLI:NL:RBZWB:2024:8133

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/02/426706 / JE RK 24-1675
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk opgelegd op 3 november 2023 en diende te worden verlengd tot 3 november 2025. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De vader was niet verschenen, maar had zijn standpunt via e-mail kenbaar gemaakt.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen, die de Poolse nationaliteit hebben, momenteel onder toezicht staan van de GI vanwege ernstige bedreigingen in hun ontwikkeling. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en de noodzakelijke hulpverlening nog niet van de grond is gekomen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de focus van de hulpverlening moet liggen op de behoeften van de minderjarigen, en dat contactherstel met de vader op dit moment niet in hun belang is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd.

De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de ouders niet in staat zijn om constructief samen te werken in het belang van de kinderen, wat de noodzaak van de betrokkenheid van de GI onderstreept. De beslissing is mondeling gegeven en op schrift gesteld op 12 november 2024, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/426706 / JE RK 24-1675
Datum uitspraak: 29 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur, hierna te noemen: de GI,
over de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Czarnota te Oosterhout,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesdossier blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 13 september 2024;
  • het op 7 oktober 2024 ingekomen e-mailbericht van de vader.
1.2.
Op 29 oktober 2024 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Czarnota;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.
1.3.
De vader is opgeroepen voor de mondelinge behandeling, maar is, met bericht van afmelding, niet verschenen. Hij heeft zijn mening verwoord in voormeld op 7 oktober 2024 ingekomen e-mailbericht.
1.4.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 28 oktober 2024, hebben [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hun mening over het verzoek kenbaar gemaakt tijdens een gesprek met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
2.2.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] wonen bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 3 november 2023 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI, tot 3 november 2024.
2.4.
[minderjarige 2] , [minderjarige 1] en beide ouders hebben de Poolse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, tot 3 november 2025, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft ter onderbouwing van het verzoek, samengevat, aangegeven dat er momenteel naast opvoedondersteuning geen hulpverlening wordt ingezet vanwege het ontbreken van de nodige jeugdzorgbepalingen vanuit de gemeente. De (zeer) noodzakelijk geachte traumabehandeling voor de minderjarigen kon daarom nog niet starten. [jeugdhulp] kan binnenkort gelukkig wel van start gaan, waarbij aanvankelijk het doel is gesteld om de (on)mogelijkheden voor contact(herstel) tussen de vader en de minderjarigen te bezien en, indien mogelijk, te starten met omgangsbegeleiding. Daarnaast kan [minderjarige 1] binnenkort starten bij [organisatie] voor een traject dat is gericht op het voorkomen van schooluitval. Een en ander zal in de komende maand verder vormgegeven worden. In de toekomst zal tevens worden onderzocht of er voor [minderjarige 2] een vorm van weekendverblijf mogelijk is, om de moeder te ontlasten.
3.3.
De GI stelt dat de minderjarigen duidelijk aangeven dat zij geen contact(herstel) met hun vader willen. Zolang de noodzakelijk geachte traumabehandeling van de minderjarigen nog niet volledig positief is afgerond, ziet de GI dan ook geen mogelijkheden om het contact tussen de vader en de minderjarigen op een verantwoorde wijze te herstellen. Hoewel de vader dit volgens de GI begrijpt, hoopt hij wel dat er in de toekomst alsnog ruimte zal ontstaan voor contact(herstel) met de minderjarigen. De GI zal er niettemin aandacht voor houden dat de vader over de minderjarigen geïnformeerd blijft. Daarnaast zijn er toenemende zorgen over dreigende schooluitval bij in ieder geval [minderjarige 1] .
3.4.
Gelet op het voorgaande is de GI van mening dat ondertoezichtstelling van de minderjarigen nog steeds noodzakelijk is. De GI acht haar betrokkenheid nog steeds noodzakelijk voor regievoering over de (nog in te zetten) hulpverlening.

4.De standpunten

4.1.
Namens en door de moeder is, samengevat, aangevoerd dat de minderjarigen dringend hulp nodig hebben. Tegelijkertijd vormt de mogelijkheid dat er zal worden ingezet op contact(herstel) tussen hen en de vader voor de minderjarigen een enorme belemmering en trigger voor negatief gedrag. Zo wordt op school gezien dat zij in de periode voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij de kinderrechter in toenemende mate weer negatief gedrag vertonen. De moeder benadrukt daarom dat het belangrijk is dat de traumabehandeling en hulpverlening voornamelijk is gericht op de kinderen zelf en dat dit niet als primaire doel moet hebben (het creëren van ruimte voor) contact(herstel) tussen de minderjarigen en de vader. Wanneer de minderjarigen namelijk horen dat dit een doel zou zijn, dan verwacht zij dat de noodzakelijk geachte hulpverlening en (trauma)behandeling voor de minderjarigen zal stagneren omdat zij daar niet aan mee willen werken. De moeder stelt daarnaast dat de vader enkel door tussenkomst van de GI toestemming geeft voor belangrijke (gezags)zaken die de minderjarigen aangaan, bijvoorbeeld voor een buitenlandse vakantie, het aanvragen van een paspoort of regelzaken rondom de zorgverzekering. Partijen kunnen hier samen niet over communiceren.
4.2.
In voormeld op 7 oktober 2024 ingekomen e-mailbericht heeft de vader aangegeven dat hij instemt met het verzoek.
4.3.
De minderjarigen hebben tijdens het gesprek met de kinderrechter nadrukkelijk aangegeven dat zij geen contact(herstel) willen met hun vader.

5.De beoordeling

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
De kinderrechter overweegt dat de minderjarigen en de ouders de Poolse nationaliteit hebben. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter dient te beoordelen of zij internationaal bevoegd is om van het verzoek in deze zaak kennis te nemen en daarop te beslissen. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijke recht te bepalen.
5.2.
Op grond van artikel 7 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Onder ouderlijke verantwoordelijkheid valt onder meer (de verlenging van) de ondertoezichtstelling van minderjarigen. Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen en daarop te beslissen.
5.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.5.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.6.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de kinderrechter als volgt. Vooropgesteld vindt de kinderrechter het betreurenswaardig en absoluut niet in het belang van de minderjarigen dat de noodzakelijk geachte hulpverlening voor de minderjarigen in het afgelopen jaar niet van de grond is gekomen omdat bepaalde jeugdzorgbepalingen vanuit de gemeente niet (tijdig) zijn verleend, terwijl er reeds door een kinderrechter een ondertoezichtstelling is uitgesproken en derhalve is vastgesteld dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en er dringend hulp nodig is om die bedreiging weg te nemen.
5.7.
Het is de kinderrechter voorts gebleken dat er nog steeds veel zorgen zijn over de minderjarigen op meerdere leefgebieden. Beide minderjarigen willen en kunnen op dit moment absoluut geen contact(herstel) hebben met hun vader. De trauma’s waarmee zij kampen en de weerstand die zij in dat verband ervaren, belemmert hen in hun verdere ontwikkeling en voedt hen in negatief gedrag. De verwachting bestaat zelfs dat de minderjarigen de noodzakelijk geachte hulp en (trauma)behandeling zullen afwijzen indien zij het idee krijgen dat die hulp en behandeling (ook) is gericht op het herstellen van het contact met hun vader. Nu de minderjarigen dringend hulp nodig hebben, acht de kinderrechter dit niet in hun belang. De kinderrechter benadrukt daarom dat de eerste prioriteit van de hulpverlening dient te zijn gericht op wat de minderjarigen nodig hebben, waarbij de focus ligt op het verwerken van hun trauma’s en (school)problematiek. De GI wordt daarom verzocht om duidelijk aan [jeugdhulp] over te brengen dat zij tijdens het intakegesprek dat binnenkort zal plaatsvinden, het contact(herstel) niet moet benoemen en zich nu met name moet focussen op wat de kinderen nodig hebben. Van belang is ook dat het voor de vader duidelijk is dat het contact(herstel) op dit moment geen voorliggend doel is. Op een later moment, indien hiervoor hopelijk bij de minderjarigen ruimte ontstaat, dient te worden bezien of en zo ja, op welke wijze de vader betrokken kan worden in het leven van de minderjarigen.
5.8.
De kinderrechter overweegt daarnaast dat de ouders nog steeds niet in staat zijn om op een constructieve wijze samen te overleggen en beslissingen te nemen over zaken die de minderjarigen aangaan. Gelet hierop is de betrokkenheid en de regievoering vanuit de GI nog steeds noodzakelijk. Voor het informeren van de vader over de minderjarigen, maar ook in een bemiddelende rol voor het inzetten van hulpverlening of voor andere belangrijke (gezags)zaken.
5.9.
Gelet op het voorgaande wordt, naar het oordeel van de kinderrechter, voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen. De kinderrechter zal het verzoek, dat niet is weersproken, daarom toewijzen in die zin dat zij de ondertoezichtstelling van de minderjarigen zal verlengen voor de (verzochte) duur van een jaar, tot 3 november 2025.
5.10.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op het karakter daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dit betekent dat de beslissing per direct moet worden uitgevoerd en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 3 november 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024 door mr. Jansen, kinderrechter, in aanwezigheid van Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 12 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.