ECLI:NL:RBZWB:2024:813

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
AWB-21_1783 verzet
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen afwijzing proceskostenvergoeding na intrekking beroep WMO

Op 8 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak met zaaknummer BRE 21/1783 V. De zaak betreft een verzet van de opposant, die als erfgenaam van de oorspronkelijke eiseres optreedt. De oorspronkelijke eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, dat op 18 maart 2021 een aanvraag om een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) had afgewezen. Na het overlijden van de oorspronkelijke eiseres op 23 mei 2023 trok de opposant het beroep in, maar verzocht hij wel om een proceskostenvergoeding. De rechtbank had eerder, op 19 september 2023, dit verzoek afgewezen.

In het verzet heeft de opposant aangevoerd dat het verzoek om proceskostenvergoeding ten onrechte is afgewezen, omdat bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak de Wmo-aanvraag mogelijk zou zijn toegekend. De rechtbank overweegt echter dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een proceskostenvergoeding alleen kan worden toegekend als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan het beroep tegemoet is gekomen. Aangezien de opposant het beroep heeft ingetrokken vanwege het overlijden van de oorspronkelijke eiseres, is niet voldaan aan deze voorwaarde.

De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak van 19 september 2023 terecht was en dat het verzet ongegrond is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, maar heeft partijen wel aangemoedigd om onderling afspraken te maken over de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1783 V

uitspraak van 8 februari 2024 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], als erfgenaam van
[oorspronkelijke eiseres](oorspronkelijk eiseres) uit [plaats], opposant,
gemachtigde: mr. L.L. Ross.

Procesverloop

Oorspronkelijk eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 maart 2021 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen over de afwijzing van een aanvraag om een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
Op 28 juli 2023 heeft opposant het beroep ingetrokken, omdat oorspronkelijk eiseres op 23 mei 2023 is overleden en dus geen belang meer zou hebben bij een inhoudelijke behandeling van de zaak. Wel verzocht opposant om het college te veroordelen in de proceskosten.
Bij uitspraak van 19 september 2023 heeft de rechtbank het verzoek van opposant afgewezen.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 is samenhang met artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het verzoek van opposant om het college in de proceskosten te veroordelen afgewezen.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de uitspraak van 19 september 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het verzoek van opposant om proceskostenvergoeding moet worden afgewezen.
3. Opposant voert in verzet aan dat zijn verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen wel toegewezen had moeten worden, omdat bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak de Wmo-aanvraag alsnog zou worden toegekend en daarmee ook een proceskostenvergoeding verschuldigd zou zijn. Daarnaast staat in ieder geval vast dat het college geen zorgvuldig besluit heeft genomen. Op grond hiervan zou ook een proceskostenvergoeding kunnen worden toegekend. Tot slot had de rechtbank (direct) het college de opdracht moeten geven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de verplichting om een onderzoek te doen, in plaats van het onderzoek binnen de beroepsprocedure te laten plaatsvinden. Dan was het beroep gegrond verklaard en was er ook een proceskostenvergoeding toegekend.
4. De rechtbank overweegt dat uit artikel 8:75a van de Awb voortvloeit dat een proceskostenvergoeding bij een intrekking van het beroep alleen kan worden toegekend als het bestuursorgaan, in dit geval het college, geheel of gedeeltelijk aan het beroep tegemoet is gekomen. Aangezien opposant het beroep heeft ingetrokken omdat de oorspronkelijke eiseres is overleden, wordt niet voldaan aan dit vereiste. [1]
5. In de uitspraak van 19 september 2023 kon dan ook buiten redelijke twijfel worden overgegaan tot afwijzing van het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak van 19 september 2023 in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Dat de rechtbank geen proceskostenveroordeling kan uitspreken, staat er overigens niet aan in de weg dat partijen onderling een afspraak kunnen maken over vergoeding van de proceskosten. Het college heeft eerder daarvoor een voorstel gedaan. De rechtbank geeft partijen in overweging om hierover met elkaar in gesprek te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 8 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:756.