ECLI:NL:RBZWB:2024:8128

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
BRE 22/341
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had een loongerelateerde uitkering op grond van de Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ontvangen, maar was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid door het UWV. Het UWV had vastgesteld dat eiser per 19 april 2021 voor 43,78% en per 18 oktober 2021 voor 44,23% arbeidsongeschikt was. Eiser voerde aan dat hij niet voldoende was gehoord en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen vanwege zijn psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking. De rechtbank concludeerde dat het UWV de medische beoordeling zorgvuldig had uitgevoerd, ondanks dat eiser niet op een fysiek spreekuur was verschenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV het griffierecht en proceskosten aan eiser moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/341 WIA

uitspraak van 28 november 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 2 augustus 2021 (primair besluit 1) aan eiser een WIA-uitkering, meer specifiek een loongerelateerde uitkering op grond van de Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA), toegekend met ingang van 19 april 2021 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,82%. In dit besluit heeft het UWV aangegeven dat eiser recht heeft op deze loongerelateerde WGA-uitkering tot en met 21 augustus 2021.
1.1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 30 augustus 2021 (primair besluit 2) aan eiser laten weten dat hij vanaf 22 augustus 2021 recht heeft op een vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 – 45% (43,82%).
1.1.2.
Met het bestreden besluit van 23 december 2021 is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser recht heeft op de loongerelateerde uitkering tot en met 17 oktober 2021 en dat de vervolguitkering ingaat op 18 oktober 2021. Verder stelt het UWV dat het arbeidsongeschiktheidspercentage juist is vastgesteld tussen de 35 en 45%, namelijk op 43,78% met ingang van 19 april 2021 en op 44,23% met ingang van 18 oktober 2021.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Met de brief van 7 maart 2023 heeft mr. M.H.J.M. Harbers zich teruggetrokken als gemachtigde van eiser.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft mr. I.P.H.M. van Lieshout, namens UWV, deelgenomen. Eiser was niet aanwezig.
1.5.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat de rechtbank het noodzakelijk vond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV een nadere inhoudelijke toelichting zou geven. Daarbij is aan eiser verzocht om medewerking te verlenen aan het onderzoek door het UWV.
1.6.
Het UWV heeft vervolgens geprobeerd om eiser (nogmaals) uit te nodigen voor een spreekuurcontact met de verzekeringsarts b&b. Met de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 22 april 2024 heeft het UWV gereageerd op de vraagstelling van de rechtbank. Eiser heeft niet gereageerd op deze rapportage van het UWV.
1.7.
Met de brief van 28 juni 2024 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat een nieuwe zitting achterwege zal worden gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat hij nog gehoord wil worden. Geen van de partijen heeft aangegeven gehoord te willen worden. Vervolgens is op 13 september 2024 het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 19 april 2021 voor 43,78% en per 18 oktober 2021 voor 44,23% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 april 2021 heeft vastgesteld op 43,78% en per 18 oktober 2021 op 44,23%
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiser is werkzaam geweest als assistent controller van 1 februari 2012 tot en met 31 mei 2017. Vanaf 1 juni 2017 heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering) ontvangen. Eiser heeft zich ziek gemeld op 27 maart 2018 vanwege psychische klachten. Bij de eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWB) werd hij hersteld verklaard voor het eigen werk per 14 februari 2019. Op 16 april 2019 meldt eiser zich opnieuw ziek vanuit de WW vanwege psychische klachten en deze ziekmelding heeft geleid tot de besluitvorming zoals beschreven onder 1.1. tot en met 1.1.2.
Heeft het UWV de beperkingen van eiser juist vastgesteld?
5. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1.
De verzekeringsarts heeft het dossier en de ontvangen informatie bestudeerd en eiser op 6 april 2021 telefonisch gesproken. De verzekeringsarts b&b heeft het dossier en de van eiser ontvangen informatie van een behandelaar bestudeerd.
De verzekeringsartsen zien geen aanleiding om op basis van energetische gronden, niet-beschikbaarheid of preventieve gronden een urenbeperking aan te nemen.
Wat betreft de energetische gronden overweegt de verzekeringsarts b&b dat er noch in het journaal van de huisarts (ten aanzien van de data in geding) noch in de informatie van de psycholoog een duidelijke diagnose wordt gesteld. Van een depressie blijkt geen sprake. Wel zijn er posttraumatische klachten en is er sprake van een overbelastingbeeld door de privéproblemen van afgelopen jaren en een inadequate of ontoereikende coping. Slaapproblemen en moeheid komen weliswaar consequent naar voren maar zijn tot dusver niet ingekaderd in een (vastgestelde) psychische stoornis, laat staan een ernstige stoornis. Dat eiser problemen heeft met slapen en niet uitgerust wakker wordt, mag volgens de verzekeringsarts b&b wel worden aangenomen, maar eiser slaapt overdag niet en het lukt hem de dag zonder rustmomenten door te komen. Op welke wijze eiser zijn dag doorkomt is volgens de verzekeringsarts b&b in voldoende mate beschreven in het dagverhaal zoals gerapporteerd door de verzekeringsarts. Uit het dagverhaal blijkt dat eiser tussen 6.30 en 22.30 uur – binnen zijn grenzen – actief is en er geen aanwijzingen zijn voor een groot energieverbruik. Nu eiser overdag niet slaapt maar in en om het huis actief is, ziet de verzekeringsarts b&b geen afgenomen recuperatiemogelijkheid en moet worden geconcludeerd dat er een kwalitatief en kwantitatief voldoende uitrustende slaap is. Daarnaast heeft de verzekeringsarts in het gesprekscontact geen secundaire vermoeidheidseffecten opgemerkt zoals concentratie- of geheugenstoornissen; eiser gaf zelfs uitgebreider antwoorden naarmate het gesprek vorderde.
Ten aanzien van de grond beschikbaarheid overweegt de verzekeringsarts b&b dat eiser geen (dag)behandeling in een ziekenhuis of polikliniek op indicatie van een (para)medisch beroepsbeoefenaar volgt, waardoor hij voor arbeid niet aanwezig zou kunnen zijn. Daarbij kan de verzekeringsarts b&b geen preventieve gronden duiden op basis waarvan een urenbeperking aangenomen zou moeten worden. Er is geen sprake van ‘direct’ preventieve gronden, dat wil zeggen dat er bij eiser door meer uren te werken niet onvoldoende ruimte is voor het privéleven waardoor al snel overbelastingsverschijnselen ontstaan. Ook zijn er geen aanwijzingen voor ‘indirect’ preventieve gronden, dat wil zeggen dat bij eiser door fulltime werken in voldoende stressarm werk naar alle waarschijnlijkheid op den duur geen schade aan de gezondheid toegebracht wordt.
Tot slot expliciteert de verzekeringsarts b&b de toelichting bij beoordelingspunt 1.8.5 aldus dat werk met zelfstandigheidsgradatie 1 tot en met 3 voldoende routinematig voor eiser is.
5.1.1.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 juli 2021.
5.2.
Eiser voert tegen het medisch oordeel van het UWV aan dat de eerste ziektedag onjuist is, de eerste ziektedag had op 9 september 2019 vastgesteld moeten worden in plaats van op 16 april 2019. Voor de ziekmelding van 16 april 2019 is eiser immers op 29 mei 2019 hersteld gemeld. Daarnaast voert eiser aan dat hij heeft afgezien van de hoorzitting, omdat de verzekeringsarts b&b niet aanwezig wilde zijn. Eiser acht een fysiek onderzoek juist wel van toegevoegde waarde. Verder voert eiser aan dat de verzekeringsarts, bij het opstellen van de FML, en de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening hebben gehouden met eisers klachten en beperkingen. Eiser verwijst hiervoor naar een rapportage van de heer dr. [naam], verzekeringsarts bij de Medisch Advies Groep. Deze verzekeringsarts is van mening dat het dagverhaal van eiser meer uitgevraagd had moeten worden. Ook stelt hij dat een urenbeperking dient te worden aangenomen van vier uur per dag en twintig uur per week, omdat er bij eiser een groot energieverbruik aanwezig is door een langdurig verhoogd, niet fysiologisch, niveau van activatie. Dat kan aanwezig zijn bij een langdurige overspanning, burn-out. Eiser geeft inzichtelijk aan dat hij continue stress ervaart en de traumatische ervaringen uit het verleden dragen hier ook aan bij. Daarnaast is er verminderde mogelijkheid om te recupereren bij het slapen. Klachten over slapen is een onderdeel van het symptoomprofiel bij traumastoornissen. Tot slot voert eiser aan dat de toelichting die de verzekeringsarts b&b in het medisch onderzoeksverslag bij beoordelingspunt 1.8.5 geeft ook in de FML opgenomen had moeten worden.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV de eerste ziektedag juist heeft vastgesteld. Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Wet WIA geldt als eerste dag van de wachttijd (de eerste arbeidsongeschiktheidsdag) de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Op grond van het derde lid, aanhef en onder a en b, kunnen bij het bepalen van de wachttijd perioden in aanmerking worden genomen en samengeteld waarin recht bestaat op ziekengeld op grond van de ZW en anderszins perioden waarin de verzekerde ongeschikt is voor zijn arbeid en die elkaar opvolgen met een onderbreking van minder dan vier weken. Eiser is van 16 april 2019 tot en met 28 mei 2019 ziek geweest. Per 29 mei 2019 is hij hersteld verklaard. Op 4 juni 2019 meldt eiser zich echter opnieuw ziek met dezelfde psychische klachten. Dit is slechts enkele dagen en dus beduidend minder dan vier weken na de hersteldverklaring. Er is daarom sprake van een samengestelde wachttijd en de eerste ziektedag is terecht op 16 april 2019 vastgesteld.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser bij het medisch onderzoek door het UWV niet is gezien door een verzekeringsarts op een fysiek spreekuur. Welke onderzoeksactiviteiten door de verzekeringsarts b&b van het UWV moeten worden verricht, is volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] (onder meer) afhankelijk van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Ook heeft de CRvB in die uitspraak overwogen dat een spreekuur meestal in fysieke vorm zal plaatsvinden, maar dat ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldbelverbinding is verricht een spreekuurcontact kan zijn. Ook bij een dergelijk spreekuur geldt onverkort dat sprake moet zijn van een zorgvuldig onderzoek, en dat de verzekeringsarts b&b zal moeten kunnen motiveren waarom in bezwaar van een fysiek lichamelijk en/of psychisch onderzoek is afgezien.
5.4.1.
Het UWV heeft in de beroepsfase aan de rechtbank laten weten dat hij - in het licht van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep - eiser alsnog wil oproepen voor een fysiek spreekuur en om uitstel van de behandeling van het beroep verzocht. Hier heeft de rechtbank op 15 maart 2023 toestemming voor gegeven. Het UWV heeft vervolgens op 22 juli 2023 de rechtbank bericht dat eiser in een telefoongesprek heeft aangegeven dat hij niet op een fysiek spreekuur wil komen, omdat dit te veel van hem zou vragen en zijn situatie al voldoende kenbaar is bij het UWV. Het telefoongesprek verliep volgens het UWV moeizaam. Eiser heeft desgevraagd niet gereageerd op deze brief van het UWV en hij is niet op zitting verschenen. Na de heropeningsbeslissing van de rechtbank heeft het UWV eiser nogmaals uitgenodigd voor een spreekuur bij de verzekeringsarts b&b op 19 april 2024. Het UWV heeft de uitnodiging voor het spreekuur tweemaal schriftelijk én aangetekend verzonden (op 13 maart 2024 en op 18 maart 2024). De uitnodigingen zijn verzonden naar het bij het UWV in de systemen bekende adres. Beide keren is de uitnodiging onbestelbaar retour gekomen. Daarna heeft het UWV ook nog geprobeerd om eiser telefonisch te bereiken, maar dat is niet gelukt. De verzekeringsarts b&b heeft daarom gerapporteerd op basis van de informatie die wel bekend is. Ook op deze brief en rapportage van het UWV heeft eiser niet gereageerd, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld.
5.4.2.
De rechtbank zal ervan uitgaan dat eiser de beroepsgrond, dat een fysiek onderzoek door de verzekeringsarts had moeten plaatsvinden, handhaaft.
5.4.3.
Uit het feit dat het UWV in de beroepsfase eiser nog heeft willen uitnodigen voor een spreekuurcontact met de verzekeringsarts b&b, leidt de rechtbank af dat een fysiek onderzoek toegevoegde waarde zou kunnen hebben. Het medisch onderzoek in bezwaar heeft daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid plaatsgevonden. Omdat het UWV in de beroepsfase meermaals heeft geprobeerd om alsnog een fysiek spreekuurcontact te laten plaatsvinden en eiser niet aan de rechtbank kenbaar heeft gemaakt waarom hij daar geen medewerking aan heeft verleend, is de rechtbank van oordeel dat het zorgvuldigheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd.
5.5.
Het geschil tussen partijen over de medische beoordeling ziet op de vraag of er een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
5.5.1.
De rechtbank heeft in de heropeningsbeslissing het UWV verzocht om uitleg te geven over de overweging in de rapportage van de verzekeringsarts b&b dat de slaapproblemen en moeheid overdag weliswaar consequent naar voren komen maar niet ingekaderd zijn in een (vastgesteld) psychische stoornis. De (primair) verzekeringsarts noemt namelijk de diagnoses posttraumatische stressstoornis (PTSS) en burn-out en in de informatie van de behandelaars wordt melding gemaakt van slaapproblemen, uitputting en nachtmerries. Deze diagnoses en omstandigheden worden in de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’ genoemd als mogelijke oorzaken van slaapproblemen en vermoeidheidsklachten.
5.5.2.
De verzekeringsarts b&b heeft na de heropeningsbeslissing gerapporteerd dat in de vele contacten met de huisarts of de POH GGZ (praktijkondersteuner huisarts geestelijke gezondheidszorg) de diagnose posttraumatische stress stoornis (PTSS) niet gesteld of genoemd is. De enkele aanwezigheid van nachtmerries en slecht slapen is onvoldoende om de diagnose PTSS te stellen. De verzekeringsarts b&b overweegt aan welke criteria en symptomen moet worden voldaan volgens DSM-5 [2] voordat de diagnose PTSS kan worden gesteld. De verzekeringsarts b&b motiveert waarom daar bij eiser geen sprake van is. Volgens de verzekeringsarts b&b was er op de data in geding vooral sprake van overbelasting door enkele privéstressoren, met stress- en spanningsklachten als gevolg. Van een PTSS, depressieve stoornis of angststoornis was geen sprake. Het overbelastingsbeeld kan volgens de verzekeringsarts b&b wel ingekaderd worden als burn-out. Dat de diagnose burn-out volgens de standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ kan leiden tot een te groot energieverbruik en een energetische grond voor een urenbeperking kan opleveren, betekent nog niet dat ook in het specifieke geval van eiser hiervan sprake is. De klachten als moeheid en slecht slapen moet namelijk door een verzekeringsarts (b&b) worden waargenomen en geobjectiveerd. Eiser is niet op het spreekuur verschenen om een uitgebreider dagverhaal af te nemen. Daarom blijft de verzekeringsarts b&b, ook op basis van zijn overwegingen in de rapportage in bezwaar, bij zijn standpunt dat eiser op de data in geding geen urenbeperking toekwam.
5.5.3.
De rechtbank oordeelt dat het UWV de beperkingen van eiser juist heeft vastgesteld. Uit de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de stress- en spanningsklachten (burn-out) en de vermoeidheidsklachten. De verzekeringsarts b&b heeft op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom er ondanks deze klachten geen reden is voor een urenbeperking. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
5.6.
De rechtbank overweegt met betrekking tot beoordelingspunt 1.8.5 (arbeid waarin geen hoog handelingstempo vereist is) dat in de FML van 5 juli 2021 de toelichting is opgenomen dat dit geldt ten aanzien van complexe/meervoudige taken, niet ten aanzien van routinematige taken. De verzekeringsarts b&b heeft dit in zijn rapportage geëxpliciteerd, namelijk dat werk met zelfstandigheidsgradatie 1 tot en met 3 voldoende routinematig voor eiser is. Ook in de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) van 14 december 2021 wordt gerefereerd aan het overleg met de verzekeringsarts b&b ter verduidelijking van de toelichting bij beoordelingspunt 1.8.5. De rechtbank leidt hieruit af dat bij het vaststellen van de functies rekening is gehouden met de toelichting bij dit beoordelingspunt en de verduidelijking daarop. De toelichting is al in de FML opgenomen en de rechtbank ziet geen noodzaak om ook de verdere uitleg daarvan toe te voegen aan de FML.
5.7.
Niet gebleken is dat in de FML van 5 juli 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de door het UWV aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
6. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Assemblage monteur vrachtwagenproducent (Sbc-code 265110), Archiefmedewerker pensioenfonds (Sbc-code 315132) en Medewerker backoffice/medewerker bezwaar C toeslagen (Sbc-code 532040). Verder is de functie Medior soldering operator meet- en regelapparatuur (Sbc-code 111180) geselecteerd, maar deze ligt niet ten grondslag aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Medewerker facturen en doorbelasting winkelbedrijf (Sbc-code 315040) was ook geselecteerd, maar vervalt per tweede datum in geding 18 oktober 2021, en ligt ook niet ten grondslag aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.1.
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Voor zover dit standpunt van eiser voortvloeit uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, heeft de rechtbank in overwegingen 5.5 tot en met 5.7 geconcludeerd dat die opvatting niet juist is.
6.2.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij niet in staat is om een introductiecursus of interne opleiding te volgen. Eiser heeft deze grond verder niet onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat het UWV in het bestreden besluit niet is ingegaan op deze eerder in bezwaar aangevoerde grond van eiser. Aan het bestreden besluit kleeft dan ook een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het motiveringsgebrek te passeren. Op zitting in beroep is het UWV alsnog met de motivering gekomen dat eiser beschikt over een hbo-diploma, ervaring met de computer en de vereiste bekwaamheden. Het UWV ziet dan ook niet in waarom eiser niet in staat zou zijn om een introductiecursus of interne opleiding te volgen. Gelet op deze toelichting is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van eiser in de geduide functies niet wordt overschreden. De genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
7. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,78% per 19 april 2021 en 44,28% per 18 oktober 2021. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Welke gevolgen hebben de geconstateerde gebreken in de besluitvorming?
8. Omdat het besluit van 23 december 2021 pas in beroep is voorzien van een deugdelijke medische en arbeidskundige onderbouwing, is het bestreden besluit van 23 december 2021 in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is niet aannemelijk dat de belanghebbende door het motiveringsgebrek is benadeeld, omdat de FML hetzelfde blijft en ook de door de arbeidsdeskundige b&b geselecteerde functies geschikt blijven voor eiser. Daarom passeert de rechtbank de constateerde gebreken. Zij ziet hierin wel aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 19 april 2021 heeft vastgesteld op 43,78% en per 18 oktober 2021 op 44,28%
.
9.1.
Omdat er sprake is van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De voormalig gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 875,-.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 28 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
In artikel 23, tweede lid en derde lid, sub 1 onder a b is bepaald:
2. Als eerste dag van de wachttijd geldt de eerste werkdag al dan niet in een dienstbetrekking waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld en kunnen dagen waarop niet zou worden gewerkt als werkdag worden aangemerkt.
3. Bij het bepalen van de wachttijd worden de volgende perioden in aanmerking genomen:
a. perioden waarin recht bestaat op ziekengeld als bedoeld in de Ziektewet en de daarop berustende bepalingen worden in aanmerking genomen en worden samengeteld, indien zij:
1°. elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.
2.Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (het diagnostisch en statistisch handboek van psychiatrische aandoeningen) versie 5.