In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had een loongerelateerde uitkering op grond van de Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ontvangen, maar was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid door het UWV. Het UWV had vastgesteld dat eiser per 19 april 2021 voor 43,78% en per 18 oktober 2021 voor 44,23% arbeidsongeschikt was. Eiser voerde aan dat hij niet voldoende was gehoord en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen vanwege zijn psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking. De rechtbank concludeerde dat het UWV de medische beoordeling zorgvuldig had uitgevoerd, ondanks dat eiser niet op een fysiek spreekuur was verschenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV het griffierecht en proceskosten aan eiser moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.