In deze zaak heeft de zorgverzekeraar VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V. vorderingen ingesteld tegen een verzekerde die gedupeerd is door de toeslagenaffaire. De verzekerde is van mening dat de facturen die door VGZ zijn gestuurd, op grond van de tegemoetkomingsregeling door de SBN moeten worden betaald. De kantonrechter moet beoordelen of de vorderingen van VGZ opeisbaar waren voor 1 juni 2021. De kantonrechter heeft partijen de gelegenheid gegeven om meer informatie te verstrekken over de opeisbaarheid van de vorderingen.
De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord, een conclusie van repliek en een conclusie van dupliek. VGZ vordert betaling van een bedrag van € 3.721,58, vermeerderd met wettelijke rente. De verzekerde erkent dat hij bepaalde premies niet heeft betaald, maar betwist de vorderingen die betrekking hebben op kosten die zijn gemaakt vóór 1 juni 2021. Hij stelt dat deze kosten door de SBN moeten worden overgenomen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat VGZ niet heeft aangetoond dat zij voor 1 juni 2021 ten onrechte bedragen heeft afgeschreven. De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat de Wet hersteloperatie toeslagen van belang is voor de beoordeling van de vorderingen. De kantonrechter heeft VGZ in de gelegenheid gesteld om relevante stukken in het geding te brengen om de opeisbaarheid van de vorderingen te onderbouwen. De zaak is aangehouden voor een rolzitting op 8 januari 2025.