ECLI:NL:RBZWB:2024:812
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een belastingaanslag
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 februari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Loon op Zand beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 26 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 419.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de vastgestelde waarde van de woning te hoog is. De belanghebbende stelt dat de waarde maximaal € 391.000 zou moeten zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde van € 419.000 verdedigt. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de waarde is bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen zijn gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen, ondanks de bezwaren van de belanghebbende, voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de waardebeschikking en de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet terug en heeft geen recht op vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.