ECLI:NL:RBZWB:2024:8111

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
02-150339-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring zware mishandeling en mishandeling met strafoplegging en schadevergoeding

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2024, is de verdachte beschuldigd van zware mishandeling en mishandeling. De feiten vonden plaats op 13 juni 2023 in Waalwijk, waar de verdachte betrokken raakte bij een vechtpartij in een openbaar zwembad. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte [slachtoffer 1] zwaar mishandeld door hem te trappen, wat resulteerde in een gebroken jukbeen en oogkas, en [slachtoffer 2] mishandeld door hem tegen het hoofd te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, en heeft de verdachte vrijgesproken van andere beschuldigingen.

De rechtbank heeft de verdachte strafbaar verklaard en een gevangenisstraf van 121 dagen opgelegd, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en gediagnosticeerde autisme. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een lichtere straf vanwege het tijdsverloop en de omstandigheden van de verdachte.

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een schadevergoeding van € 7.080,15 gevorderd, waarvan de rechtbank € 5.462,95 heeft toegewezen, inclusief materiële en immateriële schade. De vordering van [slachtoffer 2] werd afgewezen wegens onvoldoende bewijs van causaal verband. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, wat betekent dat het CJIB verantwoordelijk is voor de inning van de schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de griffier was niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-150339-23
vonnis van de meervoudige kamer van 26 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. H.J. Andel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 13 juni 2023 [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld en [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen in het dossier tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de vermelde bewijsmiddelen in bijlage II die aan dit vonnis is gehecht, acht de rechtbank de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 13 juni 2023 te [plaats] , gemeente Waalwijk, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen, een gebroken oogkas en een beklemde zenuw in het gezicht en gevoelloosheid in het gezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] te trappen tegen het hoofd;
2
op 13 juni 2023 te [plaats] , gemeente Waalwijk, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] tegen het hoofd te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft in haar eis rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn leeftijd en zijn autisme. Ook heeft zij rekening gehouden met het tijdsverloop van de procedure.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij verdachte is een autismestoornis vastgesteld en daarnaast is sprake van een beperkte impulsbeheersing en agressieregulatie. Ondanks deze beperkingen is verdachte first offender en is, ook gelet op zijn leeftijd, een taakstraf passend waarbij een deel voorwaardelijk kan worden opgelegd met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling en mishandeling. In een openbaar zwembad in [plaats] is een ruzie tussen de vriendinnen van verdachte en [slachtoffer 1] ontstaan, waarna verdachte en [slachtoffer 1] hierbij betrokken raakten en er gevochten is. Toen de situatie even bekoeld was en [slachtoffer 1] op de grond zat, heeft verdachte met kracht tegen zijn hoofd getrapt. Na de trap heeft verdachte het [slachtoffer 2] tegen het hoofd geslagen. Verdachte heeft zich in zijn handelen jegens de slachtoffers laten leiden door zijn boosheid. Anders dan verdachte zelf misschien dacht, was er geen enkele reden om aan te nemen dat hij voor zichzelf of een ander moest komen. Zijn handelen kan niet anders worden beschreven dan als zinloos geweld. Door zijn handelen heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van de slachtoffers. Het [slachtoffer 1] heeft door de trap van verdachte een gebroken jukbeen en een gebroken oogkas opgelopen en ook heeft hij een periode lang gevoelloosheid in het gezicht gehad. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat de gevolgen voor hem aanzienlijk zijn geweest. Zo moest het slachtoffer geopereerd worden en heeft hij een half jaar lang in onzekerheid gezeten of het gevoel in zijn gezicht terug zou komen. Dergelijk geweld heeft niet alleen impact op de slachtoffers, maar ook op degenen die getuige waren van het geweld.
Persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 29 september 2024, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, maar niet voor een soortgelijk feit.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van de reclassering van
5 november 2024. Het recidiverisico wordt als gemiddeld ingeschat. Verdachte is gediagnosticeerd met autisme en er sprake is van een beperkte impulsbeheersing en agressie- en emotieregulatie. De reclassering heeft onderzocht of het volwassenstrafrecht zou moeten worden toegepast en is van mening dat verdachte “overwegend meer uitkomt op het volwassenstrafrecht”. De aanpak van het volwassenstrafrecht, waaronder het zelf verantwoordelijkheid nemen en dragen, sluit volgens de reclassering beter aan bij verdachte. De reclassering adviseert daarnaast om een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Verdachte heeft ter zitting aangegeven open te staan voor begeleiding en hulp vanuit de reclassering.
Strafoplegging
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van één of meer kopstoten, schoppen of trappen tegen het hoofd als uitgangspunt geformuleerd een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om hiervan af te wijken, gelet op het volgende.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat sprake is van tijdsverloop. De feiten zijn ten tijde van de berechting anderhalf jaar oud. Ook houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van verdachte, zijn beperkingen zoals beschreven in het reclasseringsrapport en de omstandigheid dat hij open staat voor begeleiding.
Verdachte en de samenleving zouden er naar het oordeel van de rechtbank niet bij gebaat zijn als verdachte langdurig gedetineerd zou raken. Vanwege het taakstrafverbod dat geldt, kan de rechtbank echter niet volstaan met oplegging van een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarom zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 121 dagen, waarvan één dag onvoorwaardelijk en 120 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest van 1 dag. De rechtbank zal een proeftijd van twee jaar opleggen en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden stellen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Om recht te doen aan de ernst van de feiten, acht de rechtbank daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uur op zijn plaats.

7.De benadeelde partij

Feit 1
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 7.080,15, bestaande uit € 2.080,15 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit:
- verblijf ziekenhuis: € 70,-;
- reiskosten bezoek naaste familieleden tijdens opname ziekenhuis: € 91,17;
- kosten vervoer naar behandelende sector: € 83,66;
- parkeerkosten behandelende sector: € 9,-;
- diverse medische kosten: € 1.033,12, waarvan € 885,- eigen risico zorgverzekering;
- huishoudelijke hulp: € 267,20;
- kosten verzorging/begeleiding: € 100,-;
- contributie voetbal: € 76,-.
Reconventionele vordering
De verdediging heeft aangevoerd dat vanwege het letsel dat benadeelde [slachtoffer 1] bij verdachte zou hebben veroorzaakt tijdens de vechtpartij, de vordering niet door de strafrechter moet worden behandeld, maar moet worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter. Verdachte kan anders geen gebruik maken van de mogelijkheid tot een reconventionele vordering. De rechtbank gaat hieraan voorbij. De strafprocedure biedt de mogelijkheid voor benadeelde partijen om een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Het uitgangspunt is dat een civiele vordering, voor zover deze is ingebracht en mits dit niet tot een onevenredige belasting van de strafprocedure leidt, in de strafprocedure wordt behandeld. Voor zover verdachte schade wenst te vorderen van het slachtoffer staat het hem vrij om zelf een vordering in te dienen bij de burgerlijke rechter. Dit staat de ontvankelijkheid van de namens [slachtoffer 1] ingediende vordering in de strafzaak niet in de weg.
Beoordeling
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘verblijf ziekenhuis’, ‘reiskosten bezoek naaste familieleden tijdens opname ziekenhuis’, ‘kosten vervoer naar behandelende sector’, ‘parkeerkosten behandelende sector’, ‘diverse medische kosten ‘kosten verzorging/begeleiding’ en ‘contributie voetbal’, is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en – behoudens het gedeelte met betrekking tot het eigen risico van de zorgverzekering – door de verdediging niet gemotiveerd betwist. De rechtbank is, anders dan de verdediging heeft bepleit, van oordeel dat de benadeelde partij voldoende onderbouwd heeft gesteld dat hij ook genoemde kosten aan eigen risico bij zijn zorgverzekering heeft gemaakt. De rechtbank stelt namelijk op grond van de overlegde stukken vast dat het eigen risico pas vanaf 13 juni 2023 is verbruikt. De schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Dit deel van de vordering, ter hoogte van € 1.462.95, zal worden toegewezen.
De rechtbank zal de gevorderde kosten aan huishoudelijke hulp voor een bedrag van
€ 267,20, afwijzen. De rechtbank overweegt hiertoe dat het slachtoffer met zijn zus en broertjes thuiswonend is bij zijn ouders en dat onvoldoende onderbouwd is wat zijn aandeel in dit huishouden was en in hoeverre hij hierin rechtstreekse schade heeft geleden ten gevolge van het feit.
Immateriële schade
De rechtbank heeft vastgesteld dat de benadeelde als gevolg van het feit zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de immateriële schadevergoeding rekening gehouden met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank acht een toewijzing van € 4.000,- aan immateriële schadevergoeding billijk.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank toewijst. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Het totaal toegewezen bedrag, te weten € 5.462,95, waarvan € 1.462,95 materiële schade en
€ 4.000,- immateriële schade, dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
13 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft € 350,- aan proceskosten gevorderd, die bestaan uit het eigen risico wegens het doen van een beroep op de rechtsbijstandsverzekering. Dat een eigen risico moest worden voldaan, is voldoende onderbouwd. De ten behoeve van het krijgen van rechtsbijstand in onderhavige zaak gemaakte kosten, te weten betaling van het eigen risico, acht de rechtbank toewijsbaar als proceskosten.
Feit 2
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.358,98, bestaande uit € 1.058,98 materiële schade en € 800,- immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat het causaal verband tussen de geleden schade en het bewezenverklaarde feit op dit moment onvoldoende kan worden vastgesteld. Er kan namelijk niet met zekerheid worden vastgesteld dat het letsel van benadeelde enkel door de klap van verdachte is opgelopen. Het is goed mogelijk dat het letsel van benadeelde het gevolg is van de eerdere vechtpartij. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:zware mishandeling;
feit 2:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 121 (honderdeenentwintig) dagen, waarvan 120 (honderdtwintig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Vincent van Goghweg 73 te Zaandam, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;.
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd laat behandelen door Forensische polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
van rechtswege gelden voorts als voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 5.462,95, waarvan € 1.462,95 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 juni 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst het overige gedeelte aan materiële schade van de vordering af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte aan immateriële schade van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1]
€ 5.462,95 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
13 juni 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 62 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, te weten € 350,-, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. de Jong, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Lequin, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 november 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
Feit 1
hij op of omstreeks 13 juni 2023 te [plaats] , gemeente Waalwijk, althans in Nederland
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen en/of een gebroken oogkas en/of een
beklemde zenuw in het gezicht en/of gevoelloosheid in het gezicht, heeft toegebracht door die
[slachtoffer 1] in/op/tegen het gezicht te trappen en/of meermalen, althans eenmaal in/op/tegen
het hoofd en/of het lichaam te slaan
(Artikel art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2hij op of omstreeks 13 juni 2023 te [plaats] , gemeente Waalwijk, althans in Nederland
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] op/tegen het hoofd te slaan;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)