ECLI:NL:RBZWB:2024:8105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/02/420806 / JE RK 24-557
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 13 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft een rekestprocedure waarin de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De kinderrechter heeft de ouders, de moeder en de vader, als belanghebbenden aangemerkt, waarbij de moeder wordt bijgestaan door mr. F. Pool en de vader door mr. R.V. Paniagua. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen, die in een pleeggezin en een gezinshuis verblijven, veel hebben meegemaakt, waaronder huiselijk geweld en verwaarlozing. De ouders hebben positieve stappen gezet, maar er is nog geen eindperspectief mogelijk. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van beide minderjarigen verlengd tot 17 mei 2025, met de noodzaak voor de ouders om te werken aan hun opvoedvaardigheden en de band met hun kinderen te herstellen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420806 / JE RK 24-557
Datum uitspraak: 13 november 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
zonder bij de rechtbank bekende woon- of verblijfplaats,
advocaat: mr. R.V. Paniagua.
[pleegouder 1] en [pleegouder 2],
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] ,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 1 mei 2024 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
  • aanvullende informatie van de GI van 4 oktober 2024, ontvangen op 4 oktober 2024;
  • de e-mail van de advocaat van de vader met bijlagen van 7 november 2024, ontvangen op 7 november 2024;
  • de e-mail van de pleegouders van [minderjarige 1] van 11 november 2024, ontvangen op 11 november 2024.
1.2.
Op 13 november 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordiger van de GI, bijgestaan door hun advocaat mr. J. Brouwer.
1.3.
De pleegouders van [minderjarige 1] zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie
[plaats] , van 22 februari 2023 (hersteld op 23 februari 2023) zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
voorlopig onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling voortduurde tot 21 mei 2023.
Tijdens de mondelinge behandeling van 17 mei 2023 is de ondertoezichtstelling voor beide
kinderen uitgesproken voor de duur van een jaar, met ingang van 17 mei 2023 en tot 17 mei
2024.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 25 mei 2023 is Jeugd- &
Gezinsbeschermers te [plaats] als GI vervangen door Jeugdbescherming west Zeeland te
Middelburg.
2.4.
Bij beschikking van 13 juli 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met spoed uit huis
geplaatst in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken, met ingang van
13 juli 2023 en tot 27 juli 2023. Het verzoek is toegewezen zonder verhoor van de
belanghebbenden. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot 21 juli 2023.
2.5.
Bij beschikking van 21 juli 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1]
en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 13 juli 2023 en tot
13 januari 2024 onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.6.
Bij beschikking van 12 januari 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd, met ingang van 13 januari
2024 en tot 17 mei 2024.
2.7.
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 maart 2024 is een (spoed)machtiging
tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend
voor de duur van twee weken, te weten met ingang van 21 maart 2024 en tot 4 april 2024
onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.8.
Bij beschikking van 29 maart 2024 is het resterende deel van het verzoek
afgewezen en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van
een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling verleend, met ingang van
29 maart 2024 en tot 17 mei 2024.
2.9.
Bij beschikking van 1 mei 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 17 mei 2024 en tot 17 mei 2025. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 17 mei 2024 en tot 17 november 2024. Ook is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening, namelijk een gezinshuis, verlengd met ingang van 17 mei 2024 en tot 17 november 2024. Het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn aangehouden.
2.10.
[minderjarige 1] verblijft in een pleeggezin en [minderjarige 2] in een gezinshuis.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Daarnaast verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen, te weten een gezinshuis, voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek, te weten het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling (te weten tot 17 mei 2025) en het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening, te weten een gezinshuis, voor de duur van de ondertoezichtstelling (te weten tot 17 mei 2025).

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Op dit moment verblijft [minderjarige 1] in een pleeggezin en [minderjarige 2] in een gezinshuis die gespecialiseerd is in kinderen met trauma en hechtingsproblemen. Bij [minderjarige 1] wordt gezien dat hij extreem angstig is en dat hij veel bevestiging zoekt of hij bij zijn pleegouders mag blijven wonen. [minderjarige 1] gaat naar de zorgboerderij en zij zien, net als school, dat [minderjarige 1] erg bepalend kan zijn. Hij laat zich lastig begrenzen en heeft moeite met het opvolgen van instructies. Er zijn signalen van trauma en problematische hechting zichtbaar maar over het algemeen is er ook progressie. Zo doet [minderjarige 1] het goed op school, heeft hij een goede band met zijn pleegouders en gaat hij met plezier naar de zorgboerderij. Ook bij [minderjarige 2] is er progressie te zien. In tegenstelling tot eerst spreekt [minderjarige 2] nu met woorden en is hij daarin verstaanbaar. Ook is hij minder driftig. Wanneer hij echter met zijn ouders wordt geconfronteerd is hij erg onrustig. De GI ziet dus verbetering, maar nog niet genoeg. De ouders hebben in een brief aangegeven dat zij graag twee nieuwe jeugdbeschermers zouden willen. De huidige jeugdbeschermers zijn echter niet voornemens om eruit te stappen nu dit niet in het belang is van de minderjarigen. Verder is IPT opgestart en vindt er elke week een nabespreking plaats waarbij de verslagleggingen worden gedeeld. Tijdens de omgangsmomenten (die door IPT worden begeleid) kan er echter niet meer gewerkt worden aan de opvoeddoelen vanwege een gebrek aan motivatie en leerbaarheid van de ouders. Hierdoor is er onvoldoende veranderd voor wat betreft de opvoedcapaciteiten van de ouders. De GI heeft geadviseerd om eerst aan de slag te gaan met hun persoonlijkheids-, relatie- en verslavingsproblematiek. De ouders worden door de GI dus actief gestimuleerd. Daarnaast uit de GI haar twijfels of de partnerdynamiek goed zit. Dit gelet op het feit dat de moeder de vader tijdens een overleg geschopt heeft. Het geweld valt vergeleken met vroeger mee, maar het is dus nog niet helemaal gestopt. Ten aanzien van de opvoedvisie merkt de GI op dat deze is bepaald omdat de hulpverleners om een perspectief vragen. Deze opvoedvisie is echter niet in beton gegoten en kan veranderen. Het is belangrijk dat de ouders zoveel mogelijk betrokken zijn. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben veel te voorduren gehad en lopen vast. Het is dan ook belangrijk dat zij de kans krijgen om dingen uit het verleden te kunnen verwerken en om positieve ervaringen bij hun ouders op te doen. De ouders moeten zich hiervoor blijven inzetten en ook werken aan hun eigen relatie.
4.2.
De ouders bepleiten afwijzing van het verzoek voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] nu de thuissituatie stabiel genoeg is voor [minderjarige 2] om terug te keren naar huis. Voor wat betreft het verzoek verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] snappen de ouders dat hij nog niet kan terugkeren naar huis. Zij zouden wel een uitgebreide omgangsregeling (ook in de thuissituatie) met [minderjarige 1] willen krijgen. Daarnaast zouden de ouders graag nieuwe jeugdbeschermers willen nu zij het idee hebben dat zij telkens op hun verleden worden afgerekend. De ouders willen een eerlijke kans krijgen.
De advocaat van de moeder geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat, indien de kinderrechter het verzoek toewijst, de verlenging van [minderjarige 2] beperkt moet worden in duur zodat er in de komende periode maximaal kan worden ingezet op de omgangsmomenten zodat er gewerkt kan worden aan een terugthuisplaatsing. De moeder vult aan dat zij als ouders niet de kans hebben gekregen om te rouwen na het overlijden van hun zoontje [naam] . De ouders zijn dan ook teleurgesteld over de inzet van de hulpverlening. De advocaat van de moeder licht toe dat de ouders door deze tragische situatie hebben laten zien dat zij ook in een ultieme stress situatie staande blijven. Dit tegen de verwachting van de hulpverlening in. De ouders zijn niet teruggevallen in oude patronen. Er is namelijk geen sprake meer van huiselijk geweld. Dit laat zien dat de ouders de ingezette positieve lijn vasthouden. Ook zijn de ouders, ondanks deze zware en moeilijke periode, altijd bereid geweest om de hulpverlening te aanvaarden. Zo staat de moeder op de wachtlijst voor een persoonlijkheidsonderzoek en gaat ook [traject 2] ingezet worden. Zolang er sprake is van een ondertoezichtstelling moet er gewerkt worden aan een terugplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de ouders.
De advocaat van de vader geeft aan dat, indien de kinderrechter het verzoek toewijst, de GI moet werken aan een terugplaatsing van de kinderen bij de ouders. De advocaat merkt op dat de GI een perspectiefbesluit (opvoedvisie) heeft genomen. Uit de stukken blijkt dat volgens de GI het opvoedperspectief bij het pleeggezin en gezinshuis ligt. Hierdoor wordt er in het kader van de ondertoezichtstelling niet gewerkt aan een terugplaatsing van de kinderen. Ook is de GI soms terughoudend in het inzetten van hulpverlening die erop gericht is om de opvoedvaardigheden te vergroten en wordt er niet specifiek gekeken naar de behoeftes van de minderjarigen met betrekking tot de omgang. De ouders hebben nu namelijk een omgangsregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gezamenlijk terwijl de minderjarigen verschillende behoeftes hebben en waarbij de ouders twee verschillende opvoedvaardigheden nodig hebben. Dat maakt het lastig. De omgangsmomenten zouden dus beter gestructureerd moeten worden zodat duidelijk kan worden aangegeven wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben en welke opvoedvaardigheden de ouders hebben en hoe zij deze kunnen verbeteren. Hierin moeten de ouders zorgvuldige begeleiding krijgen. Na elk bezoek moeten de ouders een evaluatieverslag krijgen die zij met hun eigen hulpverlening kunnen evalueren zodat zij de feedback kunnen toepassen. Daarnaast is het belangrijk dat [traject 1] of [traject 2] wordt ingezet om zicht te krijgen op de hechtingsproblematiek van de minderjarigen. De opvoedvisie van de GI hoeft hieraan niet in de weg te staan.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke vereisen voor het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter zal het (restant)verzoek van de GI toewijzen. Dit betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg wordt verlengd met ingang van 17 november 2024 en tot 17 mei 2025. Ook wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening, namelijk een gezinshuis, verlengd met ingang van 17 november 2024 en tot 17 mei 2025. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.3.
Allereerst merkt de kinderrechter op dat hij veel bewondering heeft voor de ouders dat zij aanwezig zijn bij de mondelinge behandeling. Het is enorm verdrietig en lastig wat de ouders mee hebben moeten maken en de kinderrechter wenst de ouders veel sterkte met het verlies van hun zoontje.
5.4.
De kinderrechter stelt dat zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] veel hebben meegemaakt. Er is een risico op een verstoorde ontwikkeling vanwege de traumatische voorgeschiedenis van huiselijk geweld en verwaarlozing. De minderjarigen werden geconfronteerd met ouders die weinig (emotioneel) beschikbaar waren en zaten met hun eigen problematiek. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn beschadigd en dit moet hersteld worden. Hiervoor is tijd en hulpverlening nodig. Daarnaast maakt de kinderrechter zich zorgen over de opvoedomgeving. De kinderrechter ziet dat de ouders positieve stappen hebben gezet in de afgelopen periode, maar zij zijn er nog niet. De minderjarigen vragen namelijk veel van de opvoedvaardigheden van de ouders.
5.5.
De kinderrechter overweegt dat in de komende periode gewerkt moet worden aan het vermogen van de ouders om een positieve bijdrage voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te leveren. Het is van belang dat de minderjarigen herstellen in de situatie waar zij nu zitten. Het is momenteel niet mogelijk om een eindperspectief te bepalen. In het kader van de ondertoezichtstelling moet er zo goed mogelijk ingezet gaan worden op de passiviteit van de ouders. Ook moet de GI zorg dragen voor het herstellen van de band en het contact tussen de minderjarigen en de ouders. Hiervoor is nodig dat beide ouders een persoonlijkheidsonderzoek ondergaan en dat de vader werkt aan zijn agressiebeheersing. De kinderrechter verwacht dan ook van beide ouders dat zij zich hier voor gaan inzetten en dat de ouders gaan profiteren van de hulpverlening, in het belang voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarnaast geeft de kinderrechter aan de GI de opdracht om te kijken hoe de omgangsmomenten moeten verlopen. De kinderrechter vindt het tot slot belangrijk dat er een groot overleg komt, waarin de belanghebbenden met hun advocaat kunnen deelnemen om zo tot een goede communicatie en samenwerking te komen.
5.6.
Ten overvloede merkt de kinderrechter op dat het momenteel niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is om van jeugdbeschermers te wisselen. De huidige jeugdbeschermers hebben een bepaalde stevigheid die de ouders nodig hebben. De kinderrechter adviseert om eerst een open en eerlijk gesprek met elkaar aan te gaan en om de samenwerking te zoeken.
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 17 november 2024 en tot 17 mei 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening, namelijk een gezinshuis, met ingang van 17 november 2024 en tot 17 mei 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 20 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.