ECLI:NL:RBZWB:2024:810
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Tilburg
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 7 februari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 28 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 360.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 348.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft op 12 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de vergelijkingsmethode toegepast, waarbij de waarde van de woning is vastgesteld aan de hand van de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen, die zijn gebruikt door de heffingsambtenaar, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in voldoende mate rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de waardebeschikking en de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) gehandhaafd blijven. De belanghebbende heeft geen recht op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.