ECLI:NL:RBZWB:2024:809

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
AWB-23_2123
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2024, wordt het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda in de proceskosten beoordeeld. Verzoekster had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het college van 13 februari 2023, waarin haar bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard omdat zij geen gronden had ingediend binnen de gestelde termijn. Na intern beraad besloot het college echter om het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen, wat leidde tot de intrekking van het beroep door verzoekster op 31 oktober 2023.

De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Het college was van mening dat er geen proceskostenvergoeding aan de orde was, maar de rechtbank oordeelde dat het college verzoekster tegemoet was gekomen door het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en kent verzoekster een vergoeding van € 875,- toe, omdat de gemachtigde van verzoekster een beroepschrift heeft ingediend. Daarnaast moet het college het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.

De rechtbank benadrukt dat de beslissing om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen, is gebaseerd op de overweging dat het college in het kader van de menselijke maat heeft besloten om het bezwaar alsnog te behandelen. Dit betekent dat het college verplicht is om de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. H. Selçuk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het besluit van het college van 13 februari 2023 waarin verzoeksters bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat verzoekster geen gronden zou hebben ingediend binnen de door het college gestelde termijn. Dit betekent dat het college het bezwaarschrift van verzoekster niet inhoudelijk heeft behandeld. Verzoekster heeft het beroep op 31 oktober 2023 ingetrokken omdat het college alsnog heeft besloten het bezwaar inhoudelijk te behandelen.
1.1.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het college heeft de rechtbank meegedeeld dat hij van mening is dat er geen proceskostenvergoeding aan de orde is, omdat hij nog altijd van mening is dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Alleen in het kader van de menselijke maat gaat hij na intern beraad alsnog over tot inhoudelijke behandeling van het bezwaar.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is het college aan verzoekster tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of het college geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 24 maart 2023 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaarschrift van verzoekster niet-ontvankelijk is verklaard en dus niet in behandeling is genomen. Het college heeft in zijn verweerschrift van 20 juni 2023 aangegeven dat hij van mening is dat het beroep ongegrond verklaard dient te worden, omdat hij het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarna heeft intern beraad plaatsgevonden en heeft het college besloten om in het kader van de menselijke maat alsnog over te gaan tot behandeling van het bezwaarschrift. De rechtbank vindt het dan ook aannemelijk dat het interne beraad naar aanleiding van het beroepschrift heeft plaatsgevonden. Met het alsnog inhoudelijk behandelen van het bezwaarschrift van verzoekster, komt het college vervolgens tegemoet aan het beroep van verzoekster dat gericht was tegen het niet in behandeling nemen van het bezwaarschrift.
Welk bedrag aan proceskosten moet het college aan verzoekster vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoekster krijgt een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,- omdat de gemachtigde van verzoekster een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere proceskostenvergoeding (wegingsfactor 0,25 in plaats van 1), zoals verzocht door het college, toe te kennen, omdat de gemachtigde van verzoekster een inhoudelijk beroepschrift heeft ingediend tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift.
Krijgt verzoekster een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat het college verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [3]

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan proceskosten en € 50 aan griffierecht aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 8 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.