In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2024 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene, die gedetineerd is in de P.I. Vught. De officier van justitie vorderde een ontnemingsbedrag van € 454.729,-, gebaseerd op een rapport van de politie over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op meerdere zittingen in juni en juli 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdediging betwistte de hoogte van het gevorderde bedrag en stelde dat een deel van de casinowinsten legaal was verkregen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de officier van justitie terecht was, en dat de voorwaarden voor toepassing van artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht zijn vervuld. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en het vervaardigen van metamfetamine. De rechtbank heeft de kasopstelling van de ontnemingsrapportage als bewijs gebruikt en kwam tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 454.729,- geschat moest worden.
Na het in aanmerking nemen van de afstand van goederen ter waarde van € 51.224,98, heeft de rechtbank de betalingsverplichting vastgesteld op € 403.504,02. De beslissing is gebaseerd op de wettelijke voorschriften van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd, met een mogelijke gijzeling bij niet-betaling.