ECLI:NL:RBZWB:2024:8084

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
02-279297-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot criminele organisatie en Opiumwetfeiten

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2024 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene, die gedetineerd is in de P.I. Vught. De officier van justitie vorderde een ontnemingsbedrag van € 454.729,-, gebaseerd op een rapport van de politie over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op meerdere zittingen in juni en juli 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdediging betwistte de hoogte van het gevorderde bedrag en stelde dat een deel van de casinowinsten legaal was verkregen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de officier van justitie terecht was, en dat de voorwaarden voor toepassing van artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht zijn vervuld. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en het vervaardigen van metamfetamine. De rechtbank heeft de kasopstelling van de ontnemingsrapportage als bewijs gebruikt en kwam tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 454.729,- geschat moest worden.

Na het in aanmerking nemen van de afstand van goederen ter waarde van € 51.224,98, heeft de rechtbank de betalingsverplichting vastgesteld op € 403.504,02. De beslissing is gebaseerd op de wettelijke voorschriften van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd, met een mogelijke gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-279297-20 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 27 november 2024
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in de P.I. Vught
raadsman mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat te Tilburg

1.De procedure

De officier van justitie heeft ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd ter hoogte van € 454.729,-.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 25, 26 en 27 juni 2024 en 2 juli 2024, waarbij de officier van justitie mr. M.S. Kikkert en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 27 november 2024.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op grond van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de politie het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 454.729,-.
De officier van justitie betwist het standpunt van de verdediging dat een bedrag van
€ 250.000,- legaal zou zijn verkregen uit casinowinsten en van dit bedrag zou moeten worden afgetrokken omdat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat met kansspelen structureel winst wordt behaald. Door betrokkene behaalde casinowinsten moeten bovendien als vervolgprofijt worden aangemerkt omdat de inleg initieel niet legaal is geweest. Gebleken is dat verdachte vrijwel geen legaal geld had om in het casino te kunnen uitgeven en er heeft altijd een illegale geldstroom gevloeid.
Nu onder de partner van betrokkene goederen in beslag zijn genomen die (als uitgaven) deel uitmaken van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en waarvan zij inmiddels afstand heeft gedaan, moet de betalingsverplichting volgens de officier van justitie worden verminderd met de opbrengst van die goederen en derhalve vastgesteld worden op € 403.504,02.

3.Het standpunt van de verdediging

Bij een veroordeling voor de tenlastegelegde feiten, kan er wederrechtelijk verkregen voordeel worden vastgesteld, maar wel voor een lager bedrag dan wordt gevorderd. Met het oog op de verklaring van betrokkene dat hij een bedrag tussen de € 200.000,- en € 250.000,- aan casinowinsten heeft gewonnen waarvan hij de aangetroffen luxe goederen heeft gekocht en waar de aangetroffen contanten ook uit voortkomen, bepleit de verdediging vermindering van het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel met een bedrag van € 250.000,-. Dat betrokkene legale gokwinsten heeft behaald, wordt ondersteund door het onderzoek bij Holland Casino. Voor het resterende bedrag van het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
In navolging van de officier van justitie stelt de verdediging zich op het standpunt dat de betalingsverplichting moet worden verminderd met het bedrag van de waarde van de in de berekening meegenomen goederen waarvan door [naam] afstand is gedaan.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
De grondslag van de ontneming
Het Openbaar Ministerie heeft het gevorderde ontnemingsbedrag vastgesteld met toepassing van artikel 36e lid 3 Sr.
Artikel 36e lid 3 Sr kan worden toegepast indien i) de veroordeelde is veroordeeld voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de 5e categorie kan worden opgelegd en ii) indien aannemelijk is dat dat misdrijf of andere strafbare feiten tot wederrechtelijk voordeel voor veroordeelde hebben geleid.
De rechtbank is van oordeel dat aan beide voorwaarden is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 27 november 2024 veroordeeld voor (onder meer) het als leider deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetfeiten, het medeplegen van het vervaardigen van metamfetamine, het medeplegen van het voorbereiden van Opiumwetfeiten en het medeplegen van gewoontewitwassen tot de in die uitspraak vermelde straf.
De genoemde feiten betreffen misdrijven waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Verder vindt de rechtbank het aannemelijk dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld, of andere strafbare feiten, zoals hieronder zal worden uiteengezet
4.2
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij het vaststellen van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank als uitgangspunt het voornoemde vonnis [1] en het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [2] en gebruikt deze tot het bewijs. De ontnemingsrapportage bevat een eenvoudige kasopstelling die is gebaseerd op de resultaten van het financieel onderzoek over de periode 2015-2020. Het onderzoek betrof het inkomen, het vermogen en de uitgaven van betrokkene en zijn gezin.
De verdediging heeft van de kasopstelling waarop de ontnemingsvordering is gebaseerd – behoudens voor wat betreft het hierna vermelde onderdeel –niet betwist. De rechtbank ziet ambtshalve evenmin reden om te twijfelen aan de juistheid daarvan en acht deze daarom bruikbaar voor de berekening van het voordeel.
Voor wat betreft het door de verdediging gevoerde verweer dat de post legale inkomsten moet worden vermeerderd met € 250.000,- aan casinowinsten die verdachte zou hebben behaald, verwijst de rechtbank naar haar overwegingen ten aanzien van dit verweer in het vonnis van de hoofdzaak met voornoemd parketnummer onder feit 3.
De rechtbank is gezien de daar genoemde argumenten van oordeel dat het uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde gedurende de onderzoeksperiode een netto casinowinst heeft behaald. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat geen vermeerdering van de post legaal inkomen dient plaats te vinden.
Op basis van het voorgaande sluit de rechtbank zich aan bij de kasopstelling in de ontnemingsrapportage en schat het door betrokkene verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 454.729,-. Aan de hand van de kasopstelling is aannemelijk geworden dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld, of andere strafbare feiten.
4.3
Verplichting betaling aan de Staat
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat bij het vaststellen van de betalingsverplichting een bedrag van € 51.224,98 in mindering moet worden gebracht op het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel.
Er is immers afstand gedaan van goederen met deze waarde terwijl de betalingen van die goederen als contante uitgaven deel uitmaken van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank zal daarom het terug te betalen bedrag vaststellen op € 403.504,02.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op

€ 454.729,-;

- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 403.504,02, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op ten hoogste
1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A. Bles en mr. M. de Jonge en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 november 2024.

Voetnoten

1.Het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 november 2024 onder parketnummer 02-279297-20 en de daarin onder bijlage II genoemde bewijsmiddelen.
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 15 juni 2022, [naam rapport] .Ontnemingsrapportage, pagina 5619 tot en met 5695 van het einddossier Philippus, dossiernummer 2020279396, met bijlagen.