ECLI:NL:RBZWB:2024:8083

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
AWB-23_9994
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling WOZ-waarde van een woning in het kader van belastingrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 29 november 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Sluis beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een tussenwoning, vastgesteld op € 467.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 320.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 behandeld, waarbij zowel de belanghebbende als zijn moeder aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar.

De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De referentiewoningen die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt voor de waardebepaling, zijn door de belanghebbende als niet vergelijkbaar bestempeld, aangezien deze woningen vakantiewoningen zijn en niet permanent worden bewoond. De rechtbank volgt de stelling van de belanghebbende en oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan.

Omdat de heffingsambtenaar niet in staat is gebleken om de WOZ-waarde te onderbouwen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de waarde van de woning schattenderwijs op € 340.000 moet worden vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de WOZ-waarde dienovereenkomstig. Tevens dient de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9994

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland(gemeente Sluis), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 september 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 467.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende onder andere de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Sluis voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn moeder, en namens de heffingsambtenaar [naam].

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van woning. Het betreft een tussenwoning (bouwjaar 1971) met een oppervlakte van 129 m² exclusief inpandige garage (24 m²), overkapping (10 m²) en dakkapel op een perceel van 135 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 320.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 467.000.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende en is de waarde van de woning te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
5.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
5.3.
De heffingsambtenaar mag de waarde in principe in iedere fase van de procedure opnieuw onderbouwen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
6. De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een waarderapport ten grondslag gelegd die op 6 september 2024 door [taxateur] is opgemaakt.
6.1.
In het taxatierapport is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 517.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2022. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan [referentiewoning 1] en [referentiewoning 2] te [plaats]. In de matrix zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning. Naast deze referentiewoningen heeft de heffingsambtenaar de woning aan [referentiewoning 3] ter illustratie in de matrix opgenomen.
6.2.
Volgens de heffingsambtenaar is voldoende aangetoond dat de gehanteerde WOZ–waarde van € 467.000 niet te hoog is.
Vergelijkbaarheid van de referentiewoningen
7. Belanghebbende stelt dat de referentiewoningen aan [referentiewoning 1] en [referentiewoning 2] vakantiewoningen zijn die niet permanent worden bewoond. Volgens belanghebbende worden deze referentiewoningen gekocht als beleggingsobject, waardoor de woningen veel te duur zijn verkocht. De heffingsambtenaar heeft de stelling van belanghebbende niet betwist. Gelet hierop volgt de rechtbank belanghebbende in zijn stelling dat de referentiewoningen aan [referentiewoning 1] en [referentiewoning 2] niet vergelijkbaar zijn met de woning.
7.1.
Nu de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, is het beroep gegrond.
De door belanghebbende voorgestane waarde van de woning
7.2.
Omdat de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of belanghebbende de door hem gestelde waarde van € 320.000 aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Belanghebbende heeft geen stukken verstrekt, waaruit een onderbouwing van zijn voorgestane waarde blijkt. Belanghebbende verwijst naar de WOZ-waarde van belastingjaren 2022 en 2024. In 2022 was de WOZ-waarde van de woning € 289.000 en in 2024 is de WOZ-waarde € 353.000.
Vaststelling waarde van de woning door de rechtbank
7.3.
Omdat geen van beide partijen er in is geslaagd om de voorgestelde waarde van de woning aannemelijk te maken, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum schattenderwijs op € 340.000.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de waardebeschikking moet worden verlaagd. Het oordeel over de belastingaanslag volgt dat over de waardebeschikking, dus ook deze moet worden verlaagd. De heffingsambtenaar dient dit uit te voeren.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de WOZ-waarde van de woning tot een bedrag van € 340.000;
  • vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier, op 29 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44