ECLI:NL:RBZWB:2024:808

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
AWB-21_5248
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (WLZ) met ingang van 1 augustus 2021. Het Zorgkantoor had op 18 juni 2021 besloten het pgb van eiser te beëindigen, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Zorgkantoor aanwezig waren. Tijdens de zitting werd het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven om in overleg te treden over de benodigde stukken voor de beoordeling van het recht op pgb.

Op 6 oktober 2023 heeft het Zorgkantoor het pgb van eiser over 2021 herberekend, wat resulteerde in een bedrag van € 45.298,02. De rechtbank oordeelt dat het beroep mede betrekking heeft op dit besluit. Eiser heeft aangevoerd dat de redenen voor de intrekking van het pgb niet gegrond zijn en dat er geen alternatieven voor de zorg zijn. De rechtbank stelt vast dat het Zorgkantoor de intrekking van het pgb heeft gehandhaafd, maar dat het bestreden besluit II, waarin het pgb over 2021 is herberekend, als een besluit op bezwaar moet worden beschouwd.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk, omdat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling daarvan. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit wordt gegrond verklaard, omdat het Zorgkantoor niet heeft beslist op het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. De rechtbank vernietigt dit besluit in dat opzicht en wijst het verzoek om schadevergoeding toe. Tevens wordt het Zorgkantoor veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5248 WLZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. A. Harmanci),
en

VGZ Zorgkantoor B.V. (het Zorgkantoor), verweerder,

(gemachtigde: mr. A.A.S. Smulders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (WLZ) met ingang van 1 augustus 2021.
1.1.
Met het besluit van 18 juni 2021 heeft het Zorgkantoor het pgb beëindigd. Met het bestreden besluit van 20 oktober 2021 (bestreden besluit I) op het bezwaar van eiser is het Zorgkantoor bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het Zorgkantoor heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, eisers moeder [naam 1] en de gemachtigde van het Zorgkantoor.
Op de zitting is het onderzoek geschorst om partijen te gelegenheid te geven met elkaar in overleg te treden en af te stemmen welke stukken het Zorgkantoor nodig heeft om het recht op pgb met ingang van 1 augustus 2021 te kunnen beoordelen.
1.4.
Met het besluit van 6 oktober 2023 (bestreden besluit II) heeft het Zorgkantoor eisers pgb over 2021 herberekend. Eiser krijgt over 2021 een pgb van in totaal € 45.298,02.
Het beroep heeft op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op dit besluit.
1.5.
Op 12 januari 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

2.1.
Eiser heeft een Wlz-indicatie voor het zorgprofiel 7 VG ((Besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering). Eiser ontvangt deze zorg onder meer in de vorm van een pgb. Eisers moeder verleent deze zorg. Eisers vader,
[naam 2] , is gewaarborgde hulp. Daarnaast heeft eiser dagbesteding in de vorm van zorg in natura.
2.2.
Met het besluit van 15 december 2019 heeft het Zorgkantoor aan eiser over 2020 een pgb van € 52.381,51 toegekend. Met het besluit van 2 juni 2021 heeft het Zorgkantoor het pgb over 2020 vastgesteld. Als gevolg daarvan is een terugvordering van € 11.025,- ontstaan. De terugvordering betreft teveel gedeclareerde uren over 2020. De zorgverlener, eisers moeder, heeft structureel meer dan 40 uur per week werkzaamheden voor eiser verricht. Volgens het Zorgkantoor is dit op grond van artikel 5.18 van de Regeling langdurige zorg niet toegestaan.
2.3.
Met het besluit van 3 december 2020 heeft het Zorgkantoor aan eiser over 2021 een pgb van € 54.387,43 toegekend.
2.4.
Met het besluit van 18 juni 2021 heeft het Zorgkantoor eisers pgb met ingang van
1 augustus 2021 beëindigd. De zorgverlener heeft meer dan 40 uur per week gedeclareerd en er is – ook na herhaald verzoek – geen gewijzigde zorgovereenkomst met een vast maandloon en vaste uren overgelegd.
2.5.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.6.
Met bestreden besluit I heeft het Zorgkantoor dit bezwaar ongegrond verklaard. Het Zorgkantoor stelt dat hij budgethouders bij elke beschikking informeert over de verplichtingen, zoals dat niet meer dan 40 uur mag worden gewerkt. Desondanks zijn er in dit geval stelselmatig ten onrechte teveel uren gedeclareerd. Het Zorgkantoor heeft eiser uitgebreid de mogelijkheid gegeven om dat in de toekomst te voorkomen door een gewijzigde zorgovereenkomst in te dienen met een vast aantal uren en een maandloon. Ondanks herhaalde verzoeken, waarbij is gewezen op de consequenties, is hieraan geen gehoor gegeven. Het Zorgkantoor heeft – omdat de verplichtingen die aan het pgb verbonden zijn, zijn geschonden – het pgb beëindigd. Volgens het Zorgkantoor dient eisers individuele belang te wijken voor zijn belang/het algemene maatschappelijke belang, temeer omdat een pgb een eigen keuze is en zorg in natura ook mogelijk is. Het is het Zorgkantoor niet gebleken van omstandigheden op grond van zijn belangen dienen te wijken voor de individuele belangen van eiser of dat beëindiging van het pgb leidt tot onredelijkheid en onbillijkheden van overwegende aard. Daarnaast heeft het Zorgkantoor het pgb met ingang van 1 augustus 2021 beëindigd. Hiermee heeft eiser een redelijke termijn gekregen om de zorg op een andere manier te regelen.
2.7.
Met bestreden besluit II heeft het Zorgkantoor, na herberekening, aan eiser over 2021 een pgb van in totaal € 45.298,02 toegekend.

Beroep

3.1.
Eiser heeft tegen bestreden besluit I, samengevat, aangevoerd dat de redenen die het Zorgkantoor noemt niet ten grondslag kunnen liggen aan een intrekking van het pgb. Ook zijn er geen alternatieven voor de zorg die eiser nodig heeft en heeft er geen juiste belangenafweging plaatsgevonden.
3.2.
Over bestreden besluit II heeft eiser gesteld dat het Zorgkantoor voor wat betreft het pgb over 2021 tegemoet is gekomen. Over 2022 is echter geen besluit genomen terwijl in 2022 de zorg voor eiser heeft voortgeduurd. Eiser wil dan ook graag een besluit over 2022. Ten aanzien van de terugvordering over 2020 stelt eiser dat die verrekend zou kunnen worden met de nabetaling over 2021 of dat die nabetaling alsnog zou kunnen worden verricht maar niet als het gaat om de incassokosten. Die zijn volgens eiser ten onrechte en nodeloos in rekening gebracht.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Oordeel van de rechtbank

5.1.
Met bestreden besluit I heeft het Zorgkantoor de intrekking van eisers pgb met ingang van 1 augustus 2021 gehandhaafd. Omdat een pgb op grond van artikel 3.6.1. van het Besluit langdurige zorg maar over een jaar wordt verstrekt heeft de intrekking uitsluitend betrekking op de periode van 1 augustus tot en met 31 december 2021. Bestreden besluit I heeft dus geen betrekking op eisers pgb over 2022 en evenmin op de terugvordering van zijn pgb over 2020. De rechtbank kan daarover dan ook niet oordelen. Mocht eiser een pgb over 2022 wensen dan dient hij zich tot het Zorgkantoor te wenden.
5.2.
Met bestreden besluit II heeft het Zorgkantoor weer/alsnog een pgb over 2021 verstrekt. Daarmee is bestreden besluit I gewijzigd. De rechtbank beschouwt bestreden besluit II dan ook als een besluit op bezwaar als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. De rechtbank is van oordeel dat als gevolg van bestreden besluit II eiser geen belang meer heeft bij beoordeling van bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep tegen bestreden besluit I daarom niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding om het Zorgkantoor in de proceskosten van eiser te veroordelen.
5.3.
Eiser heeft erkend dat het Zorgkantoor met bestreden besluit II en toekenning van een pgb over 2021 aan hem tegemoet is gekomen. De rechtbank acht bestreden besluit II daarom in zoverre juist. Eiser heeft in de aanvullende gronden van beroep van 31 december 2021 echter ook verzocht om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente. Het Zorgkantoor heeft in bestreden besluit II op dat verzoek niet beslist. Dat is ten onrechte. Bestreden besluit II lijdt als gevolg daarvan in zoverre aan een gebrek. Het beroep tegen dat besluit zal daarom gegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep tegen de bestreden besluit I is niet-ontvankelijk en tegen bestreden besluit II gegrond. De rechtbank vernietigt bestreden besluit II voor zover het Zorgkantoor daarin niet heeft beslist op het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen en het UWV veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de nabetaling van het pgb over 2021.
6.2.
Omdat het Zorgkantoor hangende beroep alsnog een pgb over 2021 aan eiser heeft toegekend ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het Zorgkantoor het griffierecht aan eiser dient te vergoeden.
6.3.
Daarnaast dient het Zorgkantoor de proceskosten aan eiser te vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt bestreden besluit II voor zover daarin niet is beslist op het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente;
- wijst het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente toe;
- bepaalt dat het Zorgkantoor het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Zorgkantoor tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier op 8 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet langdurige zorg
Artikel 3.3.3
1. Het zorgkantoor verleent op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het vierde en vijfde lid alsmede andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, een persoonsgebonden budget waarmee de verzekerde, in plaats van zorg in natura te ontvangen, zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g en andere huishoudelijke hulp dan het schoonhouden van de woonruimte van de verzekerde. De verzekerde ziet af van het recht op verblijf en van de daarmee gepaard gaande voorziening, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, alsmede van de behandeling, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d.
4. Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:
a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;
b. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;
c. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;
d. de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij zorg met een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen, en,
e. de verzekerde bij de aanvraag een budgetplan voorlegt aan het zorgkantoor.
5. Het persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien:
a. de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen;
b. de verzekerde blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres;
c. de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
d. de vertegenwoordiger van de verzekerde niet voldoet aan regels inhoudende
beperkingen of eisen die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan de kring van vertegenwoordigers kunnen worden gesteld in het belang van de bescherming van de verzekerde of van het waarborgen van de hulp, bedoeld in de onderdelen b en c van het vierde lid.
8. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op:
a. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de verzekerde aan wie een persoonsgebonden budget wordt verleend, de mogelijkheid heeft om zorg te betrekken van een mantelzorger of een natuurlijke persoon die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verleent, of die persoon vanuit het persoonsgebonden budget te betalen;
b. verplichtingen die aan de verzekerde worden opgelegd met betrekking tot de overeenkomsten die de verzekerde sluit met de personen van wie hij de zorg betrekt en daarvoor betaling ontvangen uit het persoonsgebonden budget;
c. de gevallen waarin, onverminderd het vierde en vijfde lid, verzekerden worden uitgesloten van de verlening van een persoonsgebonden budget;
d. de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank de taak, bedoeld in het zevende lid, uitvoert, en
e. de vorm en inhoud van het budgetplan, bedoeld in het vierde lid, onderdeel e.
Besluit langdurige zorg
Artikel 3.6.1
Een persoonsgebonden budget wordt per kalenderjaar verstrekt.
Regeling langdurige zorg
Artikel 5.16
1. De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet van die zorgaanbieder of mantelzorger is betrokken.
Artikel 5.18
Bij de verlening van het persoonsgebonden budget worden de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de verzekerde gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor het doen betalen door de Sociale verzekeringsbank als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid;
b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;
c. de verzekerde past een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving onverwijld aan indien van enige verandering in de daarin opgenomen feiten sprake is;
d. de verzekerde draagt er zorg voor dat een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht;
e. de verzekerde laat de betalingen aan de zorgverlener uitsluitend verrichten door de Sociale verzekeringsbank, tenzij het gaat om kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet, waarvoor geen zorgovereenkomst is gesloten;
f. de verzekerde besteedt het persoonsgebonden budget niet aan logeeropvang buiten de Europese Unie;
g. de verzekerde deelt het zorgkantoor op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.
Artikel 5.20
2. Het zorgkantoor kan de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen:
b. met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het persoonsgebonden budget dan wel verhoging van het budget als bedoeld in artikel 5.1c, vijfde lid, of aan de eisen van gewaarborgde hulp;