ECLI:NL:RBZWB:2024:8073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
02-317117-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met aanmerkelijke schuld en strafoplegging

Op 26 mei 2023 heeft de verdachte, als bestuurder van een taxibusje, een verkeersongeval veroorzaakt op de Gapingseweg in Gapinge, waarbij een fietsster gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft geleid tot de aanrijding. De verdachte heeft een blanco strafblad en heeft zijn spijt betuigd, evenals geprobeerd contact op te nemen met het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.300,- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie maanden. De rechtbank overweegt dat de verkeersfouten van de verdachte ernstig zijn, maar houdt rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn rol als mantelzorger en vrijwilliger. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-317117-23
vonnis van de meervoudige kamer van 27 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1947 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. L. Janse, advocaat te ’s-Gravenhage

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij een fietsster gewond is geraakt dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor mevrouw [slachtoffer] zodanig letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken moet worden. Volgens de verdediging is sprake geweest van een enkele verkeersfout en dat is onvoldoende voor een bewezenverklaring van dit ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde gevaar veroorzaken op de weg refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 mei 2023 rijdt verdachte als bestuurder van een motorrijtuig, zijnde een taxibusje, op de Gapingseweg in de richting van Gapinge. Het was overdag, licht en droog. Op de Gapingseweg is op dat moment een maaimachine de berm aan de rechterzijde van de weg aan het maaien. Deze maaimachine rijdt in de zelfde richting als verdachte. De weghelft van verdachte is daardoor (geheel of gedeeltelijk) versperd. Verdachte ziet de maaimachine en rijdt vervolgens een aan de rechterzijde, parallel aan de Gapingseweg gelegen fietspad op. Daar fietst [slachtoffer] . Zij moet hard remmen om op dat moment al te voorkomen dat zij aangereden wordt door verdachte. Vervolgens rijdt verdachte schuin over het fietspad naar het erf van een bedrijf dat zich direct naast het fietspad bevindt. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij voornemens was om de maaimachine aan de rechterzijde te passeren en daartoe een stukje over het fietspad wilde rijden en even verderop zijn weg over de Gapingseweg wilde vervolgen. . De rechtbank stelt vast dat verdachte het eerste deel van dat voornemen heeft uitgevoerd. Op de camerabeelden die zich in het dossier bevinden is waar te nemen dat de taxibus met lage snelheid met de linker (voor)zijde al het fietspad op is gereden, kort voordat [slachtoffer] langs de taxibus over het fietspad fietst en vervolgens wordt aangereden door de taxibus. Hierdoor komt [slachtoffer] ten val en loopt zij verwondingen op, waaronder een dubbele proximale humerusfractuur.
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet (WVW)
De rechtbank moet in de eerste plaats beoordelen of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW is pas sprake bij een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank overweegt hierover dat uit het dossier niet blijkt van omstandigheden die hebben kunnen verklaren waarom verdachte [slachtoffer] niet heeft opgemerkt. Hij reed op een route die hij al heel vaak had gereden, hij had goed zicht en het was licht en droog . Verdachte heeft er zelf ook geen verklaring voor dat hij [slachtoffer] niet heeft opgemerkt. De rechtbank gaat er daarmee van uit dat verdachte haar niet heeft opgemerkt, omdat hij onvoldoende oplettend is geweest. Die onoplettendheid bestond niet enkel op het moment dat hij haar aanreed, maar daarvan was ook al sprake kort daarvoor. Er is dus geen sprake geweest van één enkel moment van onoplettendheid. Ook is er geen sprake geweest van één enkele verkeersfout. Vlak voordat [slachtoffer] werd aangereden, reed verdachte op het fietspad. Dit is een plek waar hij met zijn taxibus niet mag rijden. Vervolgens heeft hij [slachtoffer] ook geen voorrang verleend.
De rechtbank is van oordeel dat onder de hiervoor geschetste omstandigheden sprake is van een dusdanig ernstige verkeersfouten dat gesproken kan worden van aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag, en dus van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Het letsel
De rechtbank is van oordeel dat de bij [slachtoffer] geconstateerde verwondingen niet te kwalificeren zijn als zwaar lichamelijk letsel. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Wel acht de rechtbank bewezen dat zij lichamelijk letsel had waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 mei 2023 te Gapinge, gemeente Veere als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de
Gapingseweg
,zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
zonder zich er voldoende van te vergewissen dat de
weg voor en naast hem vrij was,
rechts de weg af te rijden en het, rechts van die weg, parallel gelegen fietspad op
te rijden en over enige afstand is blijven rijden op dit fietspad, en geheel of
gedeeltelijk een erf, rechts van dit fietspad, op te rijden en vervolgens zijn motorrijtuig bijna tot stilstand te brengen en direct hierop zijn weg te vervolgen en vervolgens in aanrijding te
komen met, een
linksvan hem bevindende
fiets
ster,
waardoor [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd en cursief weergegeven. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van € 1.300,- en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (hierna: OBM) voor een periode van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring is het verzoek om geen voorwaardelijke OBM op te leggen, maar het te laten bij een geldboete. Dit gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt. Als gevolg daarvan is [slachtoffer] gewond geraakt. De rechtbank realiseert zich dat verdachte dit ongeval niet heeft gewild, maar dat neemt niet weg dat het ongeval en de gevolgen hiervan een direct resultaat zijn van zijn handelen.
De rechtbank overweegt dat strafoplegging niet alleen plaatsvindt met inachtneming van de gevolgen van de gemaakte verkeersfouten, maar ook vooral moet worden afgezet tegen de ernst van die verkeersfouten en de mate van schuld daaraan van de verdachte. Zoals hiervoor overwogen heeft de rechtbank de verkeersfouten van verdachte aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Dit levert aanmerkelijke schuld op.
Verder houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft een blanco strafblad. Hij heeft zich schuldbewust getoond en heeft zijn spijt betuigd. Hij heeft daartoe ook geprobeerd in contact te komen met [slachtoffer] . Hij heeft zijn rijbekwaamheid laten toetsen door het CBR. Verdachte is mantelzorger voor zijn vrouw, die herstelt van een herseninfarct en niet kan autorijden. Hij rijdt als vrijwilliger op de taxibus, waarmee hij een maatschappelijke bijdrage levert.
Hoewel een onvoorwaardelijke OBM in beginsel passend is bij verkeersongevallen als deze, zal de rechtbank – gelet op hiervoor genoemde omstandigheden – een geheel voorwaardelijke OBM opleggen, in combinatie met een geldboete.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 1.300,- in combinatie met een geheel voorwaardelijke OBM voor de duur van drie maanden, passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 1.300,-;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
23 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. J.M.J.C. Paijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 november 2024.
Mr. J.M.J.C. Paijmans en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.