ECLI:NL:RBZWB:2024:8070

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
BRE 24/6756
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door UWV inzake WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering. Eiser had op 22 oktober 2023 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 september 2023, waarin zijn aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het UWV de beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank heeft de bevoegdheid om zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat het UWV de beslistermijn had moeten respecteren, die was opgeschort van 7 november tot 4 december 2023, en dat het UWV uiteindelijk uiterlijk op 26 april 2024 had moeten beslissen. Aangezien het UWV geen besluit heeft genomen, wordt het UWV opgedragen om dit alsnog te doen binnen twee maanden na verzending van de uitspraak. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding van € 437,50 voor proceskosten, en het UWV moet het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6756

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. R.S. Vriend),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het UWV volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 22 oktober 2023 tegen het besluit van 11 september 2023 waarin eisers aanvraag om een uitkering op de grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) wordt afgewezen.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 22 oktober 2023. Het UWV moet binnen zeventien weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. [2] De beslistermijn is opgeschort geweest van 7 november 2023 tot 4 december 2023 in afwachting van de bezwaargronden. [3] Daarnaast heeft het UWV heeft de termijn verlengd met zes weken. [4] Het UWV had dus uiterlijk op 26 april 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het UWV moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft het UWV op 16 mei 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het UWV worden opgelegd?
4. Omdat het UWV nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het UWV dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. Het UWV heeft in zijn verweerschrift van 14 oktober 2024 uitgelegd dat hij na de hoorzitting met de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b), die gepland staat op 21 november 2024, nog twee maanden nodig heeft omdat de verzekeringsarts b&b het bezwaar dan nog medisch moet beoordelen en de arbeidsdeskundige bezwaar & beroep, als die wordt ingeschakeld, normaal gesproken een termijn van drie weken krijgt om onderzoek te doen. De rechtbank vindt dat een goede reden, want eiser is gebaat bij een zorgvuldige beslissing. Het UWV moet daarom het besluit nemen binnen twee maanden na het verzenden van de uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan het UWV opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het UWV de onder 4.1. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het UWV de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het UWV op binnen twee maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat het UWV aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 27 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 112, eerste lid, van de Wet Wia.
3.Op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Awb.
4.Dat dit kan staat in artikel 7:10, derde lid, van de Awb.