ECLI:NL:RBZWB:2024:8058

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
C/02/423721 / HA RK 24-113
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bestuurder van een stichting wegens taakverwaarlozing en wanbeheer

In deze zaak verzoekt [verzoeker] de rechtbank om [verweerder sub 1] als bestuurder van de Stichting te ontslaan wegens taakverwaarlozing. De Stichting, opgericht op 3 september 2018, heeft als doel de energietransitie binnen de [gemeente] te stimuleren. [verzoeker] en [verweerder sub 1] zijn beide bestuurders, waarbij [verzoeker] de rol van secretaris vervult en [verweerder sub 1] die van voorzitter en penningmeester. De rechtbank oordeelt dat [verweerder sub 1] zijn taak als penningmeester heeft verwaarloosd door onvoldoende verantwoording af te leggen over de financiën van de Stichting, met name over betalingen aan zijn eigen vennootschap, [de B.V.]. De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] tot ontslag van [verweerder sub 1] toe, terwijl de tegenverzoeken van [verweerder sub 1] worden afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor ontbinding van de Stichting, aangezien deze nog levensvatbaar is en mogelijkheden heeft voor toekomstige financiering. De proceskosten worden toegewezen aan [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer / rekestnummer: C/02/423721 / HA RK 24-113
Beschikking van 25 november 2024
in de zaak van
[verzoeker],
te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. Y.H.P.M.J. Willems,
tegen

1.[verweerder sub 1] ,

te [plaats] ,
advocaat: mr. A.J.C.L. Pals-Rubbens,
2.
[de Stichting],
te [plaats] ,
niet verschenen,
verwerende partijen,
hierna te noemen: [verweerder sub 1] en de Stichting.

1.De zaak in het kort

1.1.
De Stichting is op 3 september 2018 opgericht met als doel om de energietransitie binnen de [gemeente] te stimuleren en realiseren. [verzoeker] en [verweerder sub 1] zijn allebei bestuurder van de Stichting. [verzoeker] vervult de rol van secretaris en [verweerder sub 1] de rol van voorzitter en penningmeester. [verzoeker] verzoekt ontslag van [verweerder sub 1] als bestuurder van de Stichting omdat hij vindt dat [verweerder sub 1] zijn taak heeft verwaarloosd. Als voorlopige voorziening verzoekt [verzoeker] schorsing van [verweerder sub 1] als bestuurder. [verweerder sub 1] voert verweer. Hij vindt dat juist [verzoeker] zijn taak heeft verwaarloosd. Om die reden heeft [verweerder sub 1] [verzoeker] ontslagen als bestuurder. Voor zover [verzoeker] nog wel als bestuurder moet worden beschouwd, verzoekt [verweerder sub 1] op zijn beurt ontslag van [verzoeker] als bestuurder van de Stichting. Ook verzoekt hij de rechtbank om de Stichting te ontbinden.
1.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. De voorlopige voorziening hoeft niet beoordeeld te worden, omdat er direct over het ontslag van [verweerder sub 1] als bestuurder van de Stichting wordt besloten. Dat verzoek wordt toegewezen. De (voorwaardelijke) tegenverzoeken van [verweerder sub 1] worden afgewezen.
1.3.
De rechtbank licht dit oordeel hierna onder ‘De beoordeling’ toe. Eerst worden het verloop van de procedure, de feiten en de (tegen)verzoeken en het verweer daartegen geschetst. Tot slot volgt de beslissing.

2.Procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties 1 tot en met 33, ontvangen op 21 juni 2024, waarin ook een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is opgenomen;
  • de aanvullende producties 34 tot en met 47 van [verzoeker] ;
  • het verweerschrift met producties 1 tot en met 13 tevens houdende een tegenverzoek en een voorwaardelijk tegenverzoek;
  • de mondelinge behandeling van 14 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
  • de spreekaantekeningen van mr. Willems en mr. Pals-Rubbens, zoals die tijdens de mondelinge behandeling zijn voorgelezen.

3.De feiten

3.1.
De Stichting is opgericht bij notariële akte van 3 september 2018. [verzoeker] en [verweerder sub 1] zijn de oprichters van de Stichting. Volgens de statuten heeft de Stichting onder andere als doel om de energietransitie bij particulieren, bedrijven, verenigingen en overheden aan te jagen, te versnellen en te realiseren. Onder energietransitie wordt verstaan de omslag van een fossiele energiehuishouding naar een duurzame C02-neutrale energiehuishouding.
3.2.
[verzoeker] vervult binnen de Stichting de rol van secretaris. [verweerder sub 1] is de voorzitter en de penningmeester van de Stichting.
3.3.
In artikel 4 lid 5 van de statuten is bepaald dat de bestuurders geen beloning ontvangen voor hun werkzaamheden. Zij hebben wel recht op vergoeding van de in de uitoefening van hun functie gemaakte kosten.
3.4.
Over besluitvorming door het bestuur is in artikel 7 van de statuten het volgende opgenomen:
Bestuur: besluitvorming
Het bestuur kan in een vergadering alleen besluiten nemen indien de meerderheid van de in functie zijnde bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is. Een bestuurder kan zich in een vergadering door een andere bestuurder laten vertegenwoordigen nadat een schriftelijke, ter beoordeling van de voorzitter van de vergadering voldoende, volmacht is afgegeven. Een bestuurder kan daarbij slechts voor één andere bestuurder als gemachtigde optreden.
Is in een vergadering niet de meerderheid van de in functie zijnde bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd dan wordt een tweede vergadering bijeengeroepen, te houden niet eerder dan twee weken later en niet later dan vier weken na de eerste vergadering. In deze tweede vergadering kan ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuurders worden besloten omtrent de onderwerpen welke op de eerste vergadering op de agenda waren geplaatst. Bij de oproeping tot de tweede vergadering moet worden vermeld dat en waarom een besluit kan worden genomen ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuurders.
Zolang in een vergadering alle in functie zijnde bestuurders aanwezig zijn, kunnen geldige besluiten worden genomen over alle aan de orde komende onderwerpen, mits met algemene stemmen, ook al zijn de door de statuten gegeven voorschriften voor het oproepen en houden van vergaderingen niet in acht genomen.
Besluiten van het bestuur kunnen in plaats van in een vergadering ook schriftelijk worden genomen. Dat kan ook langs elektronische weg. Bij het nemen van een besluit op deze wijze moeten alle bestuursleden in het te nemen besluit gekend zijn.
Het bestuur kan ook buiten vergadering besluiten nemen. Van een aldus genomen besluit wordt door de secretaris een relaas opgemaakt, dat na medeondertekening door de voorzitter als notulen wordt bewaard.
Iedere bestuurder heeft het recht tot het uitbrengen van één stem. Voor zover deze statuten geen grotere meerderheid voorschrijven worden bestuursbesluiten genomen met volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. (…)”
3.5.
In artikel 8 van de statuten is een bepaling opgenomen over het defungeren van een bestuurder:
Bestuur: defungeren
Een bestuurder defungeert:
door zijn overlijden of indien de bestuurder een rechtspersoon is, door haar ontbinding of indien zij ophoudt te bestaan;
door het verlies van het vrije beheer over zijn vermogen;
door zijn aftreden;
door ontslag door de gezamenlijke overige bestuurders;
door ontslag op grond van artikel 2:298 Burgerlijk Wetboek.”
3.6.
De Stichting ontving vanaf 2020 jaarlijks een subsidie van de [gemeente] voor de realisatie van haar doelstellingen. Deze subsidiegelden kwamen beschikbaar vanuit het Rijk op basis van de Regeling Reductie Energiegebruik (RRE) en later de Regeling Reductie kleine Energiebesparingen Woningen (RREW).
3.7.
De werkwijze was als volgt. Elke inwoner van de [gemeente] ontving een voucher met een bepaalde waarde. Deze voucher kon worden gebruikt om energiebesparende producten zoals bijvoorbeeld een LED-lamp te kopen. De Stichting had een website, maar huurde ook een fysieke ruimte waar inwoners terecht konden. De Stichting zorgde ervoor dat de gekozen energiebesparende producten bij de inwoners terecht kwamen. De voucher kon ook worden besteed aan het laten uitvoeren van een warmte- of energiescan door de Stichting.
3.8.
[verweerder sub 1] heeft op 20 november 2020 de besloten vennootschap [de B.V.] ”) opgericht. De vennootschap heeft als doel
“het uitvoeren van verduurzamingsacties voor particulieren, bedrijven en overheid”.
3.9.
De subsidiebedragen werden als voorschot door de gemeente aan de Stichting uitbetaald, en achteraf aan de hand van de uitgevoerde activiteiten definitief vastgesteld. De in de periode van 4 december 2020 tot en met 17 december 2021 ontvangen subsidiebedragen zijn door de Stichting voor het overgrote deel overgemaakt naar [de B.V.] . In totaal gaat het in ieder geval om een bedrag van € 1.060.332,39. [de B.V.] heeft de inkoop en verwerking van de met de vouchers geplaatste bestellingen van goederen afgehandeld.
3.10.
Vanaf begin 2024 heeft [verzoeker] na het doornemen van de bankafschriften van de Stichting vragen gesteld aan [verweerder sub 1] over bepaalde betalingen. Het betrof onder andere betalingen waarvan [verzoeker] het vermoeden had dat ze voor privédoeleinden van [verweerder sub 1] waren gedaan en de betalingen aan [de B.V.] .
3.11.
[verzoeker] heeft [verweerder sub 1] bij brief van 29 februari 2024 aansprakelijk gesteld en gesommeerd om binnen 14 dagen een bedrag van € 1.156.145,56 aan de Stichting terug te betalen. Ook wordt [verweerder sub 1] in de brief uitgenodigd voor een bestuursvergadering op 20 maart 2024, met op de agenda onder andere de “
bespreking financiële stukken van de Stichting in de jaren 2020 tot en met heden en toelichting en verantwoording administratie en onttrekkingen door de penningmeester”. Ook het voorgenomen ontslag van [verweerder sub 1] als bestuurder van de Stichting stond op de agenda.
3.12.
De bestuursvergadering is op verzoek van de advocaat van [verweerder sub 1] verzet naar 28 maart 2024. [verzoeker] heeft op 18 maart 2024 verzocht om voorafgaande toezending van de financiële stukken, waaronder in ieder geval alle balansen en staten van baten en lasten, met een onderbouwing van onttrekkingen en inkomsten.
3.13.
De advocaat van [verweerder sub 1] heeft per e-mail van 26 maart 2024 laten weten dat [verweerder sub 1] vanzelfsprekend alle medewerking wilde verlenen aan het verstrekken van de administratie, maar dat op dat moment nog niet kon doen:
“Alleen loopt cliënt er tegenaan dat de heer [verzoeker] de bank heeft geblokkeerd voor hem waardoor hij ook niet meer kan inloggen op de bank en transacties kan koppelen. Verder is cliënt bezig de administratie mede door een accountant te laten controleren zodat die helemaal op orde is.”
3.14.
Tijdens de bestuursvergadering van 28 maart 2024 hebben [verzoeker] en [verweerder sub 1] vanwege het ontbreken van de administratie besloten om de vergadering te schorsen en deze op 12 april 2024 voort te zetten. Deze datum is op verzoek van [verweerder sub 1] later verzet naar 18 april 2024.
3.15.
[verweerder sub 1] heeft op 17 april 2024 via WeTransfer stukken uit de boekhouding van de Stichting gedeeld. [verweerder sub 1] heeft onder meer de balans 2023 gedeeld, waarop vermeld staat dat de Stichting per 31 december 2023 een vordering van € 22.005,20 heeft op [verweerder sub 1] en een vordering van € 13.466,10 op [verzoeker] .
3.16.
Van de op 18 april 2024 gehouden bestuursvergadering zijn concept notulen opgesteld. Partijen zijn het niet eens geworden over een definitieve versie van de notulen.
3.17.
Na de bestuursvergadering van 18 april 2024 hebben (de advocaten van) [verzoeker] en [verweerder sub 1] geprobeerd in onderling overleg tot een oplossing te komen. Dit is niet gelukt.
3.18.
[verweerder sub 1] heeft [verzoeker] per e-mail van zijn advocaat van 28 juni 2024 op de hoogte gesteld van het voornemen om [verzoeker] als bestuurder van de Stichting te ontslaan. [verweerder sub 1] heeft [verzoeker] verzocht om zijn visie hierop binnen acht dagen kenbaar te maken, al dan niet in een online bestuursvergadering (in welk geval de e-mail als oproeping gold voor een vergadering te houden op dinsdag 9 juli 2024).
3.19.
[verzoeker] is niet verschenen op de bestuursvergadering van 9 juli 2024. [verweerder sub 1] heeft [verzoeker] vervolgens bij brief van 10 juli 2024 met directe ingang ontslagen als bestuurder van de Stichting, onder verwijzing naar artikel 8 lid 4 van de statuten. [verweerder sub 1] heeft [verzoeker] laten uitschrijven als bestuurder bij de kamer van koophandel. [verzoeker] heeft daartegen bezwaar gemaakt.

4.Het verzoek van [verzoeker] en het verweer daartegen

4.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om [verweerder sub 1] met onmiddellijke ingang als bestuurder van de Stichting te ontslaan en hem bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding te schorsen als bestuurder van de Stichting, met veroordeling van [verweerder sub 1] in de proceskosten. [verzoeker] verzoekt de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
[verweerder sub 1] voert verweer. [verzoeker] moet niet-ontvankelijk worden verklaard of zijn verzoeken moeten worden afgewezen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
5. De (voorwaardelijke) tegenverzoeken van [verweerder sub 1] en het verweer daartegen
5.1.
[verweerder sub 1] verzoekt de rechtbank om de Stichting te ontbinden met benoeming van [verweerder sub 1] als vereffenaar.
5.2.
Voor zover de rechtbank de verzoeken van [verzoeker] toewijst of van oordeel is dat [verzoeker] nog bestuurder is van de Stichting, verzoekt [verweerder sub 1] de rechtbank om [verzoeker] met onmiddellijke ingang als bestuurder van de Stichting te ontslaan.
5.3.
[verweerder sub 1] verzoekt de rechtbank om [verzoeker] in zowel het tegenverzoek als het voorwaardelijke tegenverzoek in de proceskosten te veroordelen, en de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.4.
[verzoeker] voert verweer. De (voorwaardelijke) tegen verzoeken moeten volgens [verzoeker] vanwege gebrek aan grondslag worden afgewezen.
5.5.
De rechtbank gaat hierna in op de relevante standpunten die partijen naar voren hebben gebracht in het kader van hun verzoeken en verweren.

6.De beoordeling

In de zaak van het verzoek van [verzoeker]
De voorlopige voorziening
6.1.
Tijdens de zitting is door [verzoeker] aangegeven dat de voorlopige voorziening niet beoordeeld hoefde te worden indien de rechtbank in de beschikking direct zou beslissen op het verzochte ontslag van [verweerder sub 1] . Nu dat laatste het geval is, wordt in deze beschikking niet beslist op de verzochte voorlopige voorziening.
Het ontslag van [verweerder sub 1] als bestuurder van de Stichting
6.2.
Op het verzoek tot ontslag van [verweerder sub 1] als bestuurder van de Stichting is artikel 2:298 lid 1 Burgerlijk Wetboek (“BW”) van toepassing. Tot 1 juli 2021 bepaalde dit artikel – voor zover hier van belang – dat een bestuurder die iets doet of nalaat in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten, dan wel zich schuldig maakt aan wanbeheer, op verzoek van een belanghebbende door de rechtbank kan worden ontslagen. Sinds 1 juli 2021 bepaalt dit artikel – voor zover hier van belang – dat een bestuurder op verzoek van een belanghebbende door de rechtbank kan worden ontslagen wegens verwaarlozing van zijn taak, wegens andere gewichtige redenen of wegens ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van zijn bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld. Omdat een deel van de gedragingen die [verweerder sub 1] worden verweten hebben plaatsgevonden voor 1 juli 2021 en een deel na deze datum, zal de rechtbank de gedragingen aan beide artikelen moeten toetsen.
6.3.
De discussie tussen [verzoeker] en [verweerder sub 1] gaat over twee onderwerpen:
  • kan [verzoeker] wel of niet als belanghebbende worden beschouwd, en
  • is er sprake van wanbeheer dan wel verwaarlozing van de taak als bestuurder door [verweerder sub 1] .
6.4.
De rechtbank gaat hierna in op beide onderwerpen.
[verzoeker] geldt als belanghebbende
6.5.
[verweerder sub 1] heeft als verweer aangevoerd dat [verzoeker] geen belanghebbende in de zin van artikel 2:298 lid 1 BW is, omdat [verzoeker] door het ontslag op 10 juli 2024 geen bestuurder meer is van de Stichting. Dit zou volgens [verweerder sub 1] moeten leiden tot een niet-ontvankelijk verklaring van [verzoeker] in zijn verzoek tot ontslag van [verweerder sub 1] .
6.6.
[verzoeker] voert aan wel belanghebbende te zijn. Als medebestuurder van de Stichting heeft hij een belang bij de uitkomst van de procedure. [verzoeker] betwist dat de brief van 10 juli 2024 zijn ontslag als bestuurder heeft bewerkstelligd. Zelfs als dat wel zo zou zijn, zou hij als oud bestuurder van de Stichting nog steeds belanghebbende zijn. In dat geval geldt dat hij als oud bestuurder zo nauw betrokken is geweest bij het onderwerp van de procedure, dat hij daarbij belanghebbende is.
6.7.
De rechtbank overweegt dat de vraag of iemand belanghebbende is op grond van vaste rechtspraak moet worden beantwoord aan de hand van zogenaamde tweekringenleer. Volgens deze leer zijn er twee categorieën van belanghebbenden, namelijk:
degenen die bij de uitkomst van de procedure een eigen belang hebben, en
degenen die op een andere wijze zo nauw betrokken zijn bij het onderwerp van de procedure dat ze op grond van die betrokkenheid een belang hebben om in de procedure te verschijnen.
6.8.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] nog steeds bestuurder van de Stichting is, en daarmee binnen de eerste categorie van belanghebbenden valt. De rechtbank legt dit uit.
6.9.
Anders dan [verweerder sub 1] heeft betoogd, is voor het ontslag van een bestuurder een besluit vereist. Dat artikel 8 lid 4 van de statuten bepaalt dat een bestuurder defungeert door ontslag door de gezamenlijke overige bestuurders, betekent niet dat aan dit ontslag geen besluit ten grondslag hoeft te liggen. Tot dit ontslag moet immers worden besloten.
6.10.
De statuten geven in artikel 7 regels waaraan rechtsgeldige besluitvorming binnen de Stichting moet voldoen. De brief van [verweerder sub 1] aan [verzoeker] van 10 juli 2024 waarin [verzoeker] per direct wordt ontslagen voldoet niet aan deze regels. [verweerder sub 1] heeft [verzoeker] opgeroepen voor een bestuursvergadering, te houden op 9 juli 2024, maar heeft vervolgens – toen [verzoeker] niet verscheen en tijdens de vergadering dus niet de meerderheid van de in functie zijnde bestuurders aanwezig was – geen tweede vergadering bijeen geroepen. Dit had volgens lid 2 van artikel 7 van de statuten wel gemoeten. Pas dan had besluitvorming in een vergadering kunnen plaatsvinden. Op grond van lid 4 kan een besluit van het bestuur in plaats van in vergadering ook schriftelijk worden genomen, maar bij het nemen van besluiten op deze wijze moeten alle bestuursleden in het te nemen besluit gekend zijn. Niet gesteld of gebleken is dat daarvan in dit geval sprake was.
6.11.
De brief van 10 juli 2024 geldt dan ook niet als een rechtsgeldig bestuursbesluit dat het ontslag van [verzoeker] heeft bewerkstelligd. De rechtbank overweegt ten overvloede dat ook als [verzoeker] op 10 juli 2024 wel zou zijn ontslagen als bestuurder van de Stichting, hij nog steeds als belanghebbende zou kunnen worden aangemerkt. Deze procedure gaat over het tijdens de periode van het bestuurderschap van [verzoeker] gevoerde bestuur binnen de Stichting, zodat [verzoeker] daar sowieso zo nauw bij betrokken is dat hij binnen de tweede categorie van belanghebbenden zou vallen.
6.12.
Het voorgaande betekent dat [verzoeker] ontvankelijk is in zijn verzoek tot ontslag van [verweerder sub 1] als bestuurder van de Stichting. De rechtbank komt nu aan de beoordeling van dit verzoek toe.
[verweerder sub 1] heeft zijn taak verwaarloosd
6.13.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek tot ontslag van [verweerder sub 1] als bestuurder van de Stichting ten grondslag dat [verweerder sub 1] zijn taak als penningmeester heeft verwaarloosd en dat er aan zijn kant sprake is van wanbeheer. Deze conclusie trekt [verzoeker] op grond van de volgende door hem gestelde feiten:
[verweerder sub 1] is ondanks herhaald verzoek niet in staat gebleken om rekening en verantwoording af te leggen over de gevoerde administratie. [verweerder sub 1] heeft geen inzicht kunnen geven in de transacties waarvan vooralsnog aangenomen moet worden dat deze een niet zakelijk karakter hebben. Ook heeft [verweerder sub 1] geen transparantie betracht en verantwoording afgelegd inzake de bedragen die aan zijn vennootschap [de B.V.] zijn overgemaakt;
[verweerder sub 1] heeft gelden van de Stichting uitgegeven voor privédoeleinden. Voor een bedrag van in totaal € 87.755,45 is geen zakelijke verklaring gegeven, zodat [verzoeker] vermoed dat dit bedrag door [verweerder sub 1] voor privézaken is gebruikt. [verweerder sub 1] heeft ook expliciet erkend dat hij een bedrag van € 22.005,20 van de Stichting heeft uitgegeven voor privédoeleinden.
6.14.
[verweerder sub 1] betwist dat hij zijn taak heeft verwaarloosd of wanbeheer heeft gepleegd:
Hij heeft een goede administratie gevoerd, waaruit de stand van de baten en lasten van de Stichting blijkt. [verweerder sub 1] heeft [verzoeker] daar ook inzage in gegeven. Het gaat te ver om [verzoeker] per betaling in de voorgaande jaren aan de hand te moeten nemen, enkel omdat hij de penningmeester is. [verzoeker] kan zelf de gegevens en boekingen volgen via de gedeelde stukken. Bovendien geldt dat [verzoeker] net zo goed verantwoordelijk is voor de gehele administratie. Er is geen strikte taakverdeling, behalve de titel secretaris, penningmeester of voorzitter. In de praktijk deden [verzoeker] en [verweerder sub 1] alles samen. Alles wat [verzoeker] hem verwijt, zou [verzoeker] zelf ook kunnen worden verweten. De betalingen aan [de B.V.] zijn allemaal volledig terecht en volgens afspraak. De betalingen zijn gebaseerd op de afspraak dat [de B.V.] de verduurzamingsacties zou uitvoeren en daarom de subsidiegelden overgemaakt zou krijgen. [verzoeker] komt bovendien te laat met zijn verwijten. [verzoeker] wist vanaf het begin af aan van alle transacties, en is pas in 2024 met vragen gekomen;
Het klopt dat [verweerder sub 1] de creditcard van de Stichting heeft gebruikt voor privédoeleinden, omdat hij zelf niet over een creditcard beschikte. In totaal heeft [verweerder sub 1] een bedrag van € 22.005,20 van de Stichting gebruikt voor privédoeleinden. Dit was gebruikelijk, ook [verzoeker] betaalde vanuit de Stichting voor bepaalde privézaken. [verweerder sub 1] betwist dat hierdoor sprake is van verwaarlozing van zijn taak. [verweerder sub 1] heeft de privébetalingen nooit proberen te verdoezelen, maar netjes opgenomen in de administratie. Het is en was inzichtelijk in de banktransacties die [verzoeker] op elk moment kon inzien en ook zelf gebruikte voor eigen betalingen. De vordering van de Stichting op [verweerder sub 1] is ook opgenomen in de balans.
6.15.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ad a) rekening en verantwoording over de gevoerde administratie
6.16.
[verzoeker] en [verweerder sub 1] hebben bij de oprichting van de Stichting de taken verdeeld. [verzoeker] werd secretaris en [verweerder sub 1] voorzitter en penningmeester. Op de zitting is deze taakverdeling besproken. Daaruit volgt dat [verzoeker] meer de praktische kant van zaken op zich nam en [verweerder sub 1] zorgde voor de inkoop, betaling van facturen en andere financiële zaken. Ook als de taken zijn verdeeld, blijft iedere bestuurder verantwoordelijk voor de besluiten en het beleid van het hele bestuur. Dit betekent echter niet dat [verzoeker] en [verweerder sub 1] elkaar in hun onderlinge verhouding niet op de gekozen taakverdeling mogen aanspreken.
6.17.
Van [verweerder sub 1] mocht als penningmeester van de Stichting worden verwacht dat hij binnen het bestuur op een inzichtelijke manier verantwoording af zou leggen over de financiële kant van de bestuursvoering. [verzoeker] heeft vanaf begin 2024 vragen gesteld over de uitgaven van de Stichting. Het verzoek om het afleggen van rekening en verantwoording is sindsdien meerdere keren herhaald door [verzoeker] . Hij heeft op 29 februari 2024 een aansprakelijkstelling verzonden aan [verweerder sub 1] , waarin onderbouwd met bijlagen wordt gewezen op specifieke betalingen waarvan een onderbouwing wordt gevraagd. Ook heeft [verzoeker] [verweerder sub 1] opgeroepen voor een bestuursvergadering. [verweerder sub 1] heeft pas op 17 april 2024 bepaalde financiële administratie van de Stichting gedeeld met [verzoeker] . Met de gedeelde informatie heeft [verweerder sub 1] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijkheid gegeven aan [verzoeker] over de achtergrond van de betalingen die vanuit de Stichting zijn gedaan. Het lag wel op zijn weg als penningmeester van de Stichting om die duidelijkheid te geven.
6.18.
Dit geldt in het bijzonder voor de betalingen die vanuit de Stichting zijn gedaan aan [de B.V.] . [verweerder sub 1] is enig bestuurder en aandeelhouder van deze vennootschap. Dat betekent dat hij een eigen (financieel) belang heeft bij deze vennootschap. Dit belang kan strijdig zijn met het belang van de Stichting. Juist vanwege deze mogelijke tegenstrijdige belangen is het belangrijk om volledig transparant te zijn en de medebestuurder juist en volledig te informeren. Dit heeft [verweerder sub 1] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan. Financiële kennis die [verweerder sub 1] uit hoofde van zijn functie bij de vennootschap had, kan niet bekend verondersteld worden bij de Stichting en de medebestuurder. Op de zitting is duidelijk geworden dat [verweerder sub 1] [verzoeker] niet heeft betrokken bij het maken van afspraken met [de B.V.] . Volgens eigen zeggen heeft [verweerder sub 1] wel twee vrijwilligers van de Stichting betrokken, maar [verzoeker] niet, omdat [verzoeker] volgens [verweerder sub 1] geen interesse toonde in het proces van de inkoop. Vervolgens heeft [verweerder sub 1] [verzoeker] ondanks herhaald verzoek slechts beperkt inzage gegeven in de financiële stromen en belangen, bijvoorbeeld door inzage in facturen met een zeer beperkte omschrijving.
6.19.
Uit het voorgaande volgt dat [verweerder sub 1] onvoldoende volledig en onvoldoende transparant rekening en verantwoording heeft afgelegd over de financiële stromen van de Stichting, terwijl dat vooral ten aanzien van de met [de B.V.] gemaakte afspraken wel van hem mocht worden verwacht. Het is voor [verzoeker] nu oncontroleerbaar op welke werkzaamheden de aan [de B.V.] betaalde bedragen precies zagen. Dit klemt te meer nu [verweerder sub 1] ter zitting heeft erkend dat [de B.V.] winst heeft gemaakt op de door haar verrichte werkzaamheden. De Stichting heeft immers geen winstoogmerk en werkt met publiek geld. Het ligt dan voor de hand dat het niet haar bedoeling is dat een door haar ingeschakelde uitvoerende vennootschap (in dit geval: [de B.V.] ) grote winsten zou maken met dit publieke geld. Nu is niet vast te stellen of dit is gebeurd. De rechtbank is daarom van oordeel dat [verweerder sub 1] zijn taak heeft verwaarloosd dan wel wanbeheer heeft gepleegd.
6.20.
De omstandigheid dat de gemeente op basis van de door [de B.V.] afgelegde rekening en verantwoording de subsidie heeft goedgekeurd doet aan het voorgaande niet af. Hieruit blijkt immers nog niets van de kosten die [de B.V.] heeft gemaakt. Voor de volledigheid overweegt de rechtbank dat geen oordeel wordt gegeven over de juistheid van de betalingen die vanuit de Stichting zijn gedaan, aan [de B.V.] of aan andere partijen. Voor de rechtbank is op basis van de beschikbare informatie namelijk niet te controleren of er onregelmatigheden zijn, terwijl vast staat dat [de B.V.] wel degelijk werkzaamheden heeft verricht. Het enkele gebrek aan transparantie en informatie vormt de grond voor het ontslag, en niet de betalingen zelf. Dat laatste blijft buiten de beoordeling.
Ad b) Privé-uitgaven
6.21.
[verweerder sub 1] heeft erkend een bedrag van € 22.005,20 van de Stichting gebruikt te hebben voor privédoeleinden. [verzoeker] heeft aangevoerd dat [verweerder sub 1] een bedrag van € 87.755,45 moet hebben gebruikt voor privédoeleinden. [verweerder sub 1] heeft dit gemotiveerd betwist. Ten aanzien van het verschil tussen beide bedragen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat dit is besteed aan privézaken. [verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt allerlei betalingsoverzichten en bankafschriften in het geding gebracht die deels onleesbaar zijn. Ook voor zover de overzichten wel leesbaar zijn kan de rechtbank er geen wijs uit worden. Er zijn door [verzoeker] arceringen in verschillende kleuren aangebracht. Niet duidelijk is wat deze arceringen betekenen. [verzoeker] is daarover tijdens de zitting bevraagd, maar hij heeft geen heldere toelichting kunnen geven.
6.22.
Op grond van de ingebrachte financiële stukken staat vast dat [verweerder sub 1] de door hem erkende vordering van € 22.005,20 heeft opgenomen op de balans van de Stichting. De Stichting heeft een vordering op [verweerder sub 1] . Het enkele feit dat er betalingen zijn gedaan vanuit de Stichting voor privézaken die vervolgens als vordering op de balans terecht zijn gekomen, is onvoldoende om te spreken van wanbeheer of verwaarlozing van de bestuurstaak.
Conclusie ten aanzien van het verzoek tot ontslag
6.23.
Het verzoek tot ontslag van [verweerder sub 1] als bestuurder van de Stichting wordt toegewezen op de hiervoor onder a) weergegeven grondslag.
In de zaak van de tegenverzoeken van [verweerder sub 1]
Geen ontslag van [verzoeker] als bestuurder
6.24.
Nu de voorwaarde waaronder [verweerder sub 1] het tegenverzoek tot ontslag van [verzoeker] als bestuurder van de Stichting heeft ingesteld wordt vervuld, komt de rechtbank toe aan beoordeling van dit verzoek. Daarvoor geldt hetzelfde toetsingskader als geschetst in 6.2.
6.25.
[verweerder sub 1] voert als grondslag aan dat [verzoeker] zijn taak als bestuurder van de Stichting heeft verwaarloosd. Hij is vanaf 2018 bestuurder, maar heeft zich naar eigen zeggen nooit met de administratie bemoeid. Hij heeft ook nooit als secretaris opgetreden. Hij heeft nooit een vergadering uitgeschreven – buiten zijn advocaat –, laat staan besluiten genotuleerd. Dat mag echter wel van een bestuurder worden verwacht. [verzoeker] heeft volgens [verweerder sub 1] bovendien de Stichting en haar reputatie kapotgemaakt:
  • Hij heeft de bankrekening geblokkeerd voor [verweerder sub 1] en namens de Stichting een melding van fraude gedaan bij de bank;
  • Eenzelfde melding is door [verzoeker] gedaan bij de gemeente, waar [verzoeker] ook heeft geklaagd over [verweerder sub 1] ;
  • De Stichting heeft geen actieve en enthousiaste vrijwilligers meer omdat [verzoeker] hen is blijven betrekken bij het conflict met [verweerder sub 1] ;
  • [verzoeker] heeft de pers opgezocht, wat heeft geleid tot reputatieschade voor de Stichting;
  • [verzoeker] heeft de sloten verwisseld van de door de Stichting gehuurde ruimte, zodat [verweerder sub 1] niet meer naar binnen kan;
  • [verzoeker] heeft niets meer gedaan met aanvragen die al binnen waren gekomen voor onder andere warmtescans, waardoor de Stichting flinke omzet is misgelopen;
  • [verzoeker] heeft een eigen energieloket opgericht, waarmee hij op onrechtmatige wijze en in strijd met het bestuurderschap de Stichting aan het beconcurreren is.
6.26.
[verzoeker] betwist dat er een grond is om hem als bestuurder van de Stichting te ontslaan. Er zijn wel degelijk bestuursvergaderingen geweest, waarvan door [verzoeker] korte notulen zijn opgesteld. [verzoeker] twijfelde jarenlang niet aan [verweerder sub 1] . Dat veranderde na een vraag van [verweerder sub 1] om de huur van het pand te betalen, omdat er geen geld was. [verzoeker] heeft het bedrag voor de huur daarop vanuit een andere vennootschap overgemaakt naar de Stichting. Toen [verzoeker] vervolgens de rekening van de Stichting bekeek, zag hij dat de gemeente al had betaald voor de huur. Dit was reden voor [verzoeker] om de bankafschriften nader te bekijken. [verzoeker] heeft na het constateren van onregelmatigheden in de uitgaven de bankrekening geblokkeerd en melding gedaan van fraude en aangifte gedaan bij de politie. Dit mag van een bestuurder worden verwacht. [verzoeker] heeft de gemeente op de hoogte gehouden. Nergens blijkt uit dat de Stichting mogelijk niet meer met de gemeente kan samenwerken door uitlatingen van [verzoeker] . De vrijwilligers van de Stichting waren altijd aanwezig bij (bestuurs)vergaderingen. Het is daarom niet vreemd of verwijtbaar dat [verzoeker] zijn bevindingen met hen deelde. De vrijwilligers hebben nog steeds het beste met de Stichting voor. Eventuele reputatieschade door een krantenartikel waaraan [verweerder sub 1] zelf ook een bijdrage leverde, is irrelevant voor het verzoek tot ontslag. Het vervangen van de sloten gebeurde op dringend advies van de politie. Dat aanvragen voor warmtescans niet meer zijn opgepakt, is een gevolg van de ontstane impasse. [verweerder sub 1] heeft zelf ook niets meer ondernomen. Uit niets volgt dat [verzoeker] met zijn eigen energieloket actief concurreert met de Stichting. [verweerder sub 1] doet dat wel door aan bewoners van [plaats] een warmtescan aan te bieden vanuit [de B.V.] .
6.27.
De rechtbank oordeelt als volgt. Of [verzoeker] [verweerder sub 1] al dan niet eerder dan in februari 2024 voor bestuursvergaderingen heeft opgeroepen kan in het midden blijven, nu dit niet tot een ontslaggrond kan leiden. Ook [verweerder sub 1] had bestuursvergaderingen kunnen uitschrijven, als daar noodzaak toe was. Uit het gesprek met [verzoeker] en [verweerder sub 1] op de zitting is gebleken dat er onderling met regelmaat overleg plaatsvond over hoe het ging met de Stichting. Tijdens die overleggen gaf [verweerder sub 1] naar eigen zeggen een beeld van de stand van de financiën en gaf hij aan of het goed ging. De [gemeente] controleerde op de besteding van de subsidiegelden en was akkoord. Hoewel dit beheer door [verzoeker] op zichzelf geen schoonheidsprijs verdient, het kon beter, was er naar het oordeel van de rechtbank voor [verzoeker] geen reden om te twijfelen aan de bestuursvoering door [verweerder sub 1] .
6.28.
Toen de twijfel wel ontstond, heeft [verzoeker] terecht actie ondernomen door de bank en de gemeente te informeren en door aangifte bij de politie te doen. Hij heeft daarmee zorgvuldig en proportioneel gehandeld en dat mocht van [verzoeker] ook worden verwacht als bestuurder. Van taakverwaarlozing door [verzoeker] is dan ook geen sprake. [verzoeker] heeft onweersproken gesteld dat hij de sloten heeft vervangen op advies van de politie. Die omstandigheid en het feit dat [verweerder sub 1] [verzoeker] als bestuurder heeft uitgeschreven bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel, hebben er toe geleid dat geen van partijen nog uitvoering kon geven aan de werkzaamheden voor de Stichting waaronder het uitvoeren van warmtescans. Het informeren van de vrijwilligers en de media waarbij [verweerder sub 1] van fraude is beschuldigd, verdient evenmin de schoonheidsprijs maar valt niet op zichzelf en ook niet in het licht van de overige omstandigheden als taakverwaarlozing aan te merken. Dat geldt ook voor het energieloket dat door [verzoeker] is opgericht. [verweerder sub 1] heeft zijn stelling dat die onderneming concurrerend is met de activiteiten van de Stichting, gelet op de gemotiveerde betwisting door [verzoeker] , onvoldoende onderbouwd. Het verzoek tot ontslag wordt van [verzoeker] wordt dan ook afgewezen.
Geen ontbinding van de Stichting
6.29.
[verweerder sub 1] verzoekt de rechtbank ook om de Stichting te ontbinden. De wettelijke grondslag daarvoor is te vinden in artikel 3:301 BW. De rechtbank kan een stichting op verzoek van een belanghebbende ontbinden indien:
het vermogen van de stichting onvoldoende is voor de verwezenlijking van haar doel, en het onwaarschijnlijk is dat er binnen korte tijd voldoende vermogen binnenkomt, of
het doel van de stichting is bereikt of niet meer kan worden bereikt, en wijziging van het doel niet in aanmerking komt.
6.30.
Volgens [verweerder sub 1] zijn beide situaties van toepassing. De vorderingen die de gemeente en [verweerder sub 1] op de Stichting hebben kunnen niet worden voldaan vanwege te weinig saldo en gebrek aan voldoende inkomsten. Er wordt geen subsidie meer verleend aan de Stichting. Het doel van de Stichting is bereikt, zij kan niet meer bereiken dan tot nu toe is uitgevoerd.
6.31.
[verzoeker] stelt dat er geen grond is om het verzoek tot ontbinding toe te wijzen. De Stichting kan binnen afzienbare tijd voldoende vermogen verwachten. Zo kan opnieuw subsidie bij de gemeente of het Rijk worden aangevraagd, en ook externe middelen kunnen worden aangetrokken. Verder wijst [verzoeker] op de aanzienlijke vordering van de Stichting op [verweerder sub 1] . Het doel van de Stichting kan nog steeds worden bereikt. Bovendien kan een eenvoudige wijziging van het statutaire doel dit ‘probleem’ oplossen, aldus [verzoeker] .
6.32.
Voor zover er al voldoende samenhang bestaat tussen het verzoek in deze procedure en het door [verweerder sub 1] ingestelde tegenverzoek tot ontbinding (zie artikel 282 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), is de rechtbank van oordeel dat er geen grond bestaat voor ontbinding van de Stichting.
6.33.
[verzoeker] heeft op de zitting toegelicht dat hij nog steeds in gesprek is met de [gemeente] . De [gemeente] wil volgens hem nog steeds gebruik maken van de kennis en knowhow van de Stichting. [verzoeker] heeft aangegeven met de gemeente te hebben gesproken over een ‘nieuwe setting’ om dit mogelijk te maken. In die nieuwe setting zou de Stichting samen met andere partijen met dezelfde focus op duurzaamheid en milieu vanuit een pand in een groot winkelcomplex activiteiten ontplooien. De gemeente zou dan de huur van het pand betalen.
6.34.
Met deze concrete plannen van [verzoeker] , die door [verweerder sub 1] niet onderbouwd zijn weersproken, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat de Stichting nog levensvatbaar is. De gronden voor ontbinding doen zich niet voor. Het verzoek tot ontbinding van de Stichting wordt afgewezen.
In beide zaken
Proceskosten
6.35.
[verweerder sub 1] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in de zaak van het verzoek van [verzoeker] , aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 320,00 aan griffierecht, € 1.228,00 aan salaris advocaat (2 punten x € 614,00) en € 178,00 aan kosten die na deze beschikking zullen ontstaan, verhoogd met € 92,00 in geval van betekening.
6.36.
[verzoeker] heeft niet verzocht om een proceskostenveroordeling uit te spreken in het (voorwaardelijke) tegenverzoek. Hij heeft ook geen verweerschrift ingediend en beide verzoeken zijn gelijktijdig behandeld, zodat ook om die reden geen aanleiding wordt gezien voor een proceskostenveroordeling in het tegenverzoek.

7.De beslissing

De rechtbank
in de zaak van het verzoek van [verzoeker]
7.1.
verstaat dat niet hoeft te worden beslist op de verzochte voorlopige voorziening,
7.2.
ontslaat [verweerder sub 1] per direct als bestuurder van de Stichting,
7.3.
veroordeelt [verweerder sub 1] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 320,00 aan griffierecht, € 1.228,00 aan salaris advocaat (2 punten x € 614,00) en € 178,00 aan kosten die na deze beschikking zullen ontstaan, verhoogd met € 92,00 in geval van betekening,
7.4.
verklaart deze beschikking voor wat betreft het ontslag en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak van het tegenverzoek van [verweerder sub 1]
7.5.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.H.J. Vermariën, mr. W.J.M. Fleskens en mr. N.E.J.M. Stoof en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2024.