ECLI:NL:RBZWB:2024:8054

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
02-031351-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar letsel door aanmerkelijk onoplettend rijgedrag

Op 26 juni 2022 vond er een ernstig verkeersongeval plaats op de A58 te Bavel, waarbij de verdachte, als bestuurder van een Volvo V50, door aanmerkelijk onoplettend rijgedrag een botsing veroorzaakte met een Opel Zafira. Dit leidde tot de dood van één inzittende, [slachtoffer 1], en verwondingen bij zes andere inzittenden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), omdat de verdachte onvoldoende oplettend was geweest en niet tijdig had gereageerd op het verkeer voor hem. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uren op, evenals een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De verdachte toonde zich schuldbewust en had meegewerkt aan herstelbemiddeling. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beroep als chirurg, waarvoor hij zijn rijbewijs nodig heeft. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank vond de opgelegde straf passend gezien de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-031351-23
vonnis van de meervoudige kamer van 26 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. S. Visser, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij één persoon is overleden en zes personen gewond zijn geraakt subsidiair dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarzetting. Die gevaarzetting is ook als feit 2 tenlastegelegd.

3.De voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding nietig is voor zover het feit 2 betreft. De formulering van feit 2 in de tenlastelegging is onduidelijk en kan daarom niet als grondslag dienen voor de behandeling van de zaak. Voor het overige is de dagvaarding geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. Hij baseert zich daarbij op het forensisch onderzoek, de getuigenverklaringen, de medische verklaring, de dashcambeelden van de auto van verdachte en de door de verdediging ingebrachte stukken van MVOA en AON. Verdachte heeft door onvoorzichtig en onoplettend handelen een ongeval met uiteindelijk drie botsingen veroorzaakt. [slachtoffer 1] is als gevolg van dat ongeval overleden. Bij slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is sprake van zwaar lichamelijk letsel. Bij de overige slachtoffers is sprake van letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde feit. De enkele verkeersfout dat verdachte de Opel Zafira niet op tijd heeft gezien is onvoldoende om te kunnen spreken van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Bovendien is niet voldaan aan het vereiste van dubbele causaliteit, omdat niet de botsing tussen verdachte en de slachtoffers tot het overlijden van [slachtoffer 1] heeft geleid, maar de latere botsing tussen de slachtoffers en een Volvo V40. Bij [slachtoffer 3] is sprake van letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Bij de overige slachtoffers is geen sprake van enig letsel in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 juni 2022 rond 00.17 uur reed verdachte als bestuurder en enige inzittende in zijn Volvo V50 op de rechter rijstrook van de A58, komende uit de richting Eindhoven en rijdende in de richting van Vlissingen. Het was donker en het wegdek was nat. Verdachte reed met een constante snelheid van tenminste 134 kilometer per uur. De maximum toegestane snelheid bedroeg op dat moment aldaar 130 kilometer per uur. Ter hoogte van Bavel (knooppunt Sint Annabosch) naderde hij een Opel Zafira met daarin zeven inzittenden. Deze Opel Zafira reed ook op de rechter rijstrook, met een snelheid van ongeveer 80 à 90 kilometer per uur. Verdachte liep snel op deze Opel Zafira in. Beide auto’s hadden hun verlichting aan en verdachte werd niet afgeleid. Toch merkte verdachte de Opel Zafira pas op toen het voor hem al te laat was om met enkel remmen te voorkomen dat hij tegen de Opel Zafira zou botsen. Verdachte heeft daarom naar rechts gestuurd (richting de vluchtstrook) om de Opel Zafira te ontwijken. Daarna heeft verdachte weer naar links gestuurd. Daarbij heeft verdachte de Opel Zafira aan de rechterkant geraakt, met als gevolg dat de Opel Zafira in een slipbeweging is geraakt. De auto is vervolgens in de middenberm terechtgekomen en met de linkerzijde tegen de geleiderail van de middenberm gebotst. Door die botsing draaide de auto en sloeg hij over de kop. De Opel Zafira is daarna dwars op de rechterzijde van de het voertuig tot stilstand gekomen op de linkerrijstrook. Achter verdachte reden een bus van de ANWB, een Ford Focus en een Volvo V40. De bestuurders van de ANWB-bus en de Ford Focus konden nog net op tijd uitwijken, maar de bestuurder van de Volvo V40 kon dat niet en is daarom met een snelheid van 54 kilometer per uur tegen de op het wegdek liggende Opel Zafira gebotst. Een van de inzittenden van de Opel Zafira, [slachtoffer 1] , is aan de gevolgen van het ongeval overleden. De andere inzittenden hebben letsel opgelopen.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
De rechtbank moet op de eerste plaats beoordelen of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW is pas sprake bij een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank overweegt hierover dat uit het dossier niet blijkt van omstandigheden die hebben kunnen verklaren waarom verdachte de voor hem rijdende Opel Zafira, die langere tijd voor hem reed, niet eerder heeft opgemerkt. Hij reed op een rechte en overzichtelijke weg, op een route die hij al heel vaak had gereden, hij had goed zicht en de verlichting was aan. Op de dashcambeelden van zijn auto is de Opel Zafira ook duidelijk te zien. Verdachte heeft er zelf ook geen verklaring voor. De rechtbank gaat er daarmee vanuit dat verdachte de Opel Zafira te laat heeft opgemerkt omdat hij onvoldoende oplettend is geweest. Dat verdachte de Opel Zafira gedurende enige tijd in het geheel niet heeft gezien moet het gevolg zijn geweest van een langere periode waarin verdachte zijn aandacht niet op de weg en het daarop aanwezige verkeer heeft gehouden. Er is dus geen sprake geweest van een enkel moment van onoplettendheid.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden sprake is van een dusdanig ernstige verkeersfout dat gesproken kan worden van aanmerkelijk onoplettend rijgedrag, en dus van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Causaal verband
Naast schuld vereist artikel 6 WVW een ‘dubbel’ causaal verband. Dat betekent dat er een causaal verband moet zijn tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval, maar ook tussen het verkeersongeval en het gevolg daarvan.
Het ‘eerste’ causaal verband staat vast: als gevolg van zijn onoplettendheid is verdachte uitgeweken naar rechts en daarna naar links, waardoor hij de Opel Zafira heeft geraakt, deze tegen de vangrail is gebotst en over de kop is geslagen. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het verkeersongeval dat door verdachte is veroorzaakt ook het overlijden van [slachtoffer 1] en het letsel van de overige inzittenden tot gevolg heeft gehad, omdat de bestuurder van de Volvo V40 even later ook tegen de Opel Zafira gebotst is.
Vast staat dat [slachtoffer 1] door het ongeval is overleden, maar of dit het directe gevolg is geweest van de eerste of de tweede botsing is niet vast te stellen.
De Opel Zafira is als gevolg van de botsing met verdachte dwars op de linker weghelft terechtgekomen. De bestuurder van de Volvo V40 reed op die weghelft. Zij kon de Opel Zafira niet op tijd ontwijken en haar treft daarin geen enkel verwijt. De bestuurder had haar gas al tijdig losgelaten omdat zij zag dat de ANWB-bus en de Ford Focus voor haar snelheid minderden, maar deze voorliggers weken pas op het laatste moment uit waardoor zij de Opel Zafira te laat zag om deze zelf nog volledig te kunnen ontwijken. Verdachte heeft deze onvermijdelijke botsing tussen de Volvo V40 en de Opel Zafira in het leven geroepen en daarmee is het causaal verband tussen het ongeval en zowel het overlijden van [slachtoffer 1] als het letsel van de overige inzittenden gegeven.
Het letsel
De rechtbank is van oordeel dat bij [slachtoffer 3] sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Zij had diepe schaafwonden in haar rechter bovenbeen, waarvoor zij diverse keren is geopereerd. In verband met sepsis en een weke deleninfectie is zij op de IC opgenomen geweest. Ruim een jaar na het ongeval kon ze nog steeds niet lang zitten of staan, omdat ze een deel van haar bil mist. De revalidatie zou waarschijnlijk nog langer dan zes maanden gaan duren.
Voor de andere vijf slachtoffers bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van zwaar lichamelijk letsel. Wel is bij deze slachtoffers sprake van lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair:
op 26 juni 2022 te Bavel, gemeente Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de A58, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
immers had verdachte het voor hem op de weg op de rechter weghelft rijdend motorrijtuig moeten opmerken - nu zijn zicht op dit motorrijtuig reeds enige tijd niet door een andere weggebruiker noch enige andere omstandigheid werd ontnomen - en vervolgens zijn snelheid daarop moeten aanpassen,
zonder zich er derhalve constant voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem, verdachte, vrij was, te blijven rijden en op (nagenoeg) het laatste moment naar rechts uit te wijken om dit motorrijtuig te ontwijken en rechts in te halen/voorbij te rijden, en vervolgens alsnogin aanrijding is gekomen met dit motorrijtuig,
waardoor [slachtoffer 1] werd gedood, en
waardoor [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en
waardoor [slachtoffer 4] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en
waardoor [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel, te weten diepe schaafwonden in het rechter bovenbeen werd toegebracht, en
waardoor [slachtoffer 5] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan, en
waardoor [slachtoffer 6] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan, en
waardoor [slachtoffer 7] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur, een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Voor zover de redelijke termijn is overschreden kan worden volstaan met de constatering daarvan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hem een taakstraf en voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Voor wat betreft de redelijke termijn refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Als gevolg daarvan is [slachtoffer 1] overleden en zijn zes personen gewond geraakt. De rechtbank realiseert zich dat verdachte dit ongeval op geen enkele manier heeft gewild, maar dat neemt niet weg dat het ongeval en de gevolgen hiervan een direct resultaat zijn van zijn handelen. Deze gevolgen zijn onomkeerbaar.
De rechtbank overweegt dat strafoplegging niet alleen plaatsvindt met inachtneming van de gevolgen van de gemaakte verkeersfouten, maar ook vooral moet worden afgezet tegen de ernst van die verkeersfouten en de mate van schuld daaraan van de verdachte. Zoals hiervoor overwogen heeft de rechtbank de verkeersfouten van verdachte aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat daarbij sprake was van aanmerkelijke schuld.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geven hiervoor bij een dodelijk slachtoffer als uitgangspunt een taakstraf van 240 uur en een rijontzegging van één jaar.
De reclassering heeft een rapport uitgebracht over verdachte. Zij schat het recidiverisico laag in. Verdachte heeft zijn leven goed op orde. Interventies of toezicht zijn niet nodig. Een gevangenisstraf zal negatieve consequenties hebben voor zijn gezin, dagbesteding en inkomen. De reclassering benoemt ook de negatieve consequenties voor verdachte bij een ontzegging van de rijbevoegdheid.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van de verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft zich bovendien schuldbewust getoond en meegewerkt aan herstelbemiddeling. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat het rijbewijs voor verdachte onmisbaar is om zijn werk als chirurg te kunnen uitvoeren. Hij moet daarvoor immers nachtdiensten kunnen draaien en oproepbaar kunnen zijn voor spoedgevallen.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn is overschreden met 4 maanden. De rechtbank zal dit in strafmatigende zin meenemen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 180 uur, in combinatie met een geheel voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van zes maanden, passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op feit 2;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. D. van Kralingen en
mr. P.B. van Onzenoort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 november 2024.