ECLI:NL:RBZWB:2024:8037

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
C/02/427530 / JE RK 24-1826
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en opvoeding

Op 7 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2023. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door het uitblijven van structureel contact met de moeder en de moeizame communicatie tussen de ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor de minderjarige adequaat te regelen, ondanks de inzet van hulpverlening. De kinderrechter heeft de Raad en de GI (Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Regio West) opdracht gegeven om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling goedgekeurd en deze uitvoerbaar verklaard bij voorraad, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De kinderrechter heeft benadrukt dat het essentieel is dat de minderjarige regelmatig contact heeft met beide ouders en dat er gewerkt moet worden aan een constructieve communicatie tussen de ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/427530 / JE RK 24-1826
Datum uitspraak: 7 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Breda,
hierna te noemen: de Raad.
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. Kalle te Middelburg.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A.A. Broekman-de Feijter te Terneuzen.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Regio West,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 10 oktober 2024, ontvangen op 10 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk Arabisch, dhr. [naam 1] ;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk Arabisch, dhr. [naam 2] ;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] is bij beschikking betreffende provisionele voorziening van 17 juli 2024 voorlopig toevertrouwd aan de vader.
2.3.
Bij voornoemde beschikking is tevens bepaald dat [de minderjarige] en de moeder voorlopig gerechtigd zijn tot begeleid contact met elkaar éénmaal per twee weken gedurende drie uur, waarbij geldt dat deze regeling als minimale regeling geldt en dat zo spoedig mogelijk door partijen en in overleg met de betrokken hulpverlening gezocht wordt naar mogelijkheden om tot uitbreiding van deze regeling te komen.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. De Raad stelt dat [de minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het uitblijven van structureel contact met de moeder en het moeizame contact tussen de ouders vormt een ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] . Sinds juli 2024 is er tussen de moeder en [de minderjarige] sprake van een minimale contactregeling. Hiervoor heeft [de minderjarige] minimaal vier maanden geen contact gehad met de moeder. Het lukt ouders, ondanks de inzet van hulpverlening, niet om het contact tussen de moeder en [de minderjarige] uit te breiden. Het uitblijven van structureel contact kan een negatief effect hebben op zijn zelfbeeld, zijn mate van zelfvertrouwen en de manier waarop [de minderjarige] later zelf relaties aangaat. Het is belangrijk dat [de minderjarige] kan opgroeien in een veilige, stabiele en duidelijke opvoedingsomgeving, waarbij beide ouders kunnen aansluiten bij zijn behoeften en een rol in zijn leven kunnen spelen. Er moet aldus zorgvuldig gekeken gaan worden naar een uitbouw van het contact tussen [de minderjarige] en de moeder. Dit is financieel lastig voor de moeder maar dit mag geen reden zijn om dit niet uit te kunnen voeren. De contactmomenten zijn momenteel begeleid omdat het belangrijk is dat er zicht komt op de situatie bij de moeder. Daarnaast moet er ook zicht komen op de contacten binnen de familie van de moeder en welke invloed dat heeft op [de minderjarige] . Op dit moment zijn er geen redenen om aan te nemen dat het onveilig zou zijn bij de moeder, maar er moet wel meer zicht komen op de (thuis)situatie. Daarnaast dragen beide ouders bij aan de moeizame communicatie onderling waardoor [de minderjarige] wordt blootgesteld aan spanningen en conflicten. Het is van belang dat ouders elkaar gaan respecteren en dat zij onderling afspraken kunnen maken. Hiervoor is regie in het gedwongen kader nodig. Om die reden verzoekt de Raad een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van twaalf maanden.
4.2.
De advocaat geeft, namens de moeder, aan dat zij instemt met het verzoek tot ondertoezichtstelling. De moeder snapt het belang van een regievoerder in het gedwongen kader vanwege de gespannen situatie tussen de ouders. Ondanks dat de zorgregeling vandaag niet wordt behandeld wil de advocaat toch opmerken – in het kader van de ondertoezichtstelling - dat de moeder [de minderjarige] heel graag wil zien, maar door financiële problemen hierin belemmerd wordt. Zij moet een grote afstand afleggen om [de minderjarige] te kunnen zien tijdens de omgangsmomenten. De moeder woont namelijk bij haar ouders thuis, waar zij ook voorlopig zal blijven wonen. Zij kan de financiële lasten vanwege de grote reisafstand niet dragen. Om die reden zijn er recent enkele omgangsmomenten niet doorgegaan. De moeder heeft hier veel verdriet van. Daarnaast heeft de vader haar geblokkeerd op social media waardoor zij nu al een maand geen contact heeft met [de minderjarige] . De moeder heeft bij de gemeente geprobeerd om een oplossing te zoeken voor de financiële problemen die de omgang tussen haar en [de minderjarige] belemmeren, maar dit is niet gelukt. De advocaat vraagt de GI om hier aandacht voor te hebben en hoopt dat de GI hier een extra stap in kan zetten nu dit in het belang van [de minderjarige] is. Tot slot geeft de moeder aan dat de situatie veel invloed heeft op haar mentale gezondheid. Zij geeft aan dat zij door de vader tijdens hun relatie, ook tijdens de zwangerschap, mishandeld is. De moeder vindt dat de vader een negatieve rol heeft gespeeld met betrekking tot de belangen van [de minderjarige] . De moeder mist haar zoon en wil hem zo veel mogelijk zien.
4.3.
Namens de vader is door de advocaat aangegeven dat de vader instemt met het verzoek tot ondertoezichtstelling. De vader begrijpt de noodzaak van een regievoerder in het gedwongen kader. Daarnaast zou de vader het wenselijk vinden om [interculturele hulpverlening] in te zetten gelet op de problematiek die er speelt en ook omdat zij praktische zaken kunnen regelen. Verder staat de vader achter de huidige omgangsregeling. De vader wil hierbij opmerken dat deze regeling door de moeder niet wordt nagekomen en dat hij daarom, op dit moment, geen ruimte ziet voor een uitbreiding van de regeling. Op lange termijn ziet de vader hiervan wel de noodzaak in. De vader vindt het namelijk belangrijk dat [de minderjarige] contact heeft met zijn moeder. Hij bevestigt dan ook dat hij naar het volgende contactmoment zal komen. Verder wordt er in het Raadsonderzoek gesproken over een mogelijke verhuizing van vader naar [plaats], maar dit is momenteel niet aan de orde. De vader zou dit wel willen, maar heeft inmiddels te horen gekregen dat er voorlopig geen zicht is op een woning in [plaats] voor hem. Tot slot stemt de vader in met een wekelijkse informatieoverdracht over [de minderjarige] naar de moeder per e-mail.
4.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling geeft de GI aan dat zij zich kan vinden in het verzoek van de Raad. [de minderjarige] heeft recht op contact met zijn beide ouders. Het is belangrijk dat ouders op een constructieve manier met elkaar leren communiceren over [de minderjarige] . Ook heeft de moeder recht op informatie over [de minderjarige] vanuit de vader. Een wekelijkse informatieoverdracht kan via de e-mail, via de omgangsbegeleider of via de GI plaatsvinden. Naast deze wekelijkse update is het ook belangrijk dat de moeder bij onverwachte situaties door de vader op de hoogte wordt gesteld. De GI is van mening dat er snel zicht op de situatie van de moeder moet komen. Hoewel er nu niet op de omgangsregeling wordt beslist, staat de GI wel achter de regeling zoals die is verzocht door de Raad. Ten aanzien van de financiële problemen bij de moeder geeft de GI aan dat zij contact kunnen opnemen met de gemeente voor een maatschappelijk werker of voor hulp vanuit de Wmo, maar dat er ook een stuk verantwoordelijkheid bij de moeder ligt. Verder is de GI bereid om [interculturele hulpverlening] in de schakelen. Tot slot kan de GI bij toewijzing van het verzoek direct starten met het maken van een plan van aanpak.

5.De beoordeling

Rechtsmacht
5.1.
Uit de stukken blijkt dat de moeder de Syrische nationaliteit heeft. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter dient te beoordelen of haar in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. [de minderjarige] is in Nederland geboren en heeft hier sinds zijn geboorte altijd gewoond. Zijn gewone verblijfplaats is daarom in Nederland. Nu de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is, komt de Nederlandse kinderrechter rechtsmacht toe.
5.3.
Nu de Nederlandse kinderrechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Wettelijk kader
5.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.5.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad derhalve toewijzen. Dit bekent dat [de minderjarige] onder toezicht wordt gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden.
5.6.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, blijkt dat er zorgen zijn over [de minderjarige] en dat zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Er zijn zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] , omdat hij geen onbelast contact heeft met beide ouders. Het is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] , zeker gezien zijn nog jonge leeftijd, heel belangrijk dat hij beide ouders regelmatig ziet en zowel met zijn vader als met zijn moeder een band op kan bouwen. Het lukt de ouders echter niet om dit onderling te regelen. De kinderrechter deelt de zorgen van de Raad over de mogelijke loyaliteitsproblematiek en de hechtingsproblematiek die dit voor [de minderjarige] met zich meebrengt. Momenteel is er sprake van een minimale contactregeling tussen [de minderjarige] en zijn moeder. Vanwege praktische, financiële aspecten kunnen deze omgangsmomenten geregeld geen doorgang vinden. Dit vindt de kinderrechter zorgelijk en niet in het belang van [de minderjarige] . Daarnaast is er tussen ouders onderling sprake van wantrouwen en een gebrek aan communicatie. Ook is er geen zicht op de huidige situatie (draagkracht, opvoedvaardigheden en thuissituatie) van ouders en is het onduidelijk of de ouders kunnen aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] .
5.7.
Verder blijkt uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] zelf of met hulpverlening in het vrijwillige kader weg te nemen. Ouders zijn niet in staat om met elkaar te communiceren of afspraken met elkaar te maken in het belang van [de minderjarige] , omdat zij beiden een andere visie hebben wat voor hem belangrijk is. Om die reden is de kinderrechter van oordeel dat verdere hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende toereikend zal zijn. Daarom is een regievoerder in het gedwongen kader noodzakelijk.
5.8.
De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen die de Raad heeft geformuleerd in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden.
[de minderjarige] heeft positief, voorspelbaar en onbelast contact met zijn beide ouders.
[de minderjarige] ervaart blijvend stabiliteit en continuïteit in het contact met zijn ouders.
Ouders kunnen communiceren en afspraken maken in het belang van [de minderjarige] .
Ouders belasten [de minderjarige] niet met hun onderlinge spanningen.
Ouders respecteren elkaar als opvoeder en doen geen negatieve uitlatingen over elkaar in het bijzijn van [de minderjarige] .
Ouders worden in het dagelijks leven niet belemmerd door ervaringen en emoties vanuit het verleden. Zij hebben inzicht in en grip op hun emoties en deze emoties hebben zo min mogelijk een negatieve invloed op het contact met de andere ouder dan wel het beeld van de andere ouder.
5.9.
De kinderrechter wil benadrukken dat het eerste doel wat is opgesteld door de Raad prioriteit heeft. De kinderrechter verwacht van alle betrokkenen een actieve houding en medewerking. Zowel de moeder, als de vader en de GI moeten er alles aan doen om het contact tussen [de minderjarige] en de moeder praktisch mogelijk te maken en goed in te vullen. De onder 2.3 genoemde voorlopige regeling is een minimale regeling. Daarnaast moet er uitdrukkelijk gekeken worden hoe de omgangsmomenten tussen [de minderjarige] en de moeder uitgebreid kunnen worden. Een uitbreiding in tijd per bezoek zou hierin wellicht ook helpend kunnen zijn voor de moeder. Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij met beide ouders frequent contact kan hebben. Van de GI verwacht de kinderrechter dat zij [interculturele hulpverlening] gaan inschakelen vanwege de culturele achtergrond van ouders en om ouders te leren communiceren met elkaar. Ook verwacht de kinderrechter van de vader dat hij de moeder een keer per week informeert over [de minderjarige] via de e-mail volgens het format van de GI, zoals tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor de volledige duur zoals verzocht.
5.10.
De kinderrechter verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Regio West met ingang van 7 november 2024 en tot 7 november 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 22 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.