ECLI:NL:RBZWB:2024:8036

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
C/02/425191 / JE RK 24-1413
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing restant van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 7 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2015. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die bij zijn moeder woont, onder toezicht is gesteld van Stichting Jeugdbescherming West Zeeland. De moeder is belast met het ouderlijk gezag, maar is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige beoordeeld en geconcludeerd dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over zijn ontwikkeling, ondanks positieve stappen die zijn gezet. De kinderrechter heeft besloten het resterende deel van de ondertoezichtstelling toe te wijzen, met ingang van 16 november 2024 tot 16 augustus 2025, en heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter benadrukt het belang van hulpverlening in de thuissituatie en de noodzaak voor de moeder om deze hulp te accepteren, zodat de minderjarige de juiste begeleiding kan krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/425191 / JE RK 24-1413
Datum uitspraak: 7 november 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [de minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats].
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 16 augustus 2024 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken.
1.2.
Op 7 november 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De moeder is – met bericht van verhindering – niet verschenen. Hoewel de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling nog geprobeerd heeft om telefonisch contact op te nemen met de moeder, is dit niet gelukt. Ook is de vader niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige].
2.3.
[de minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.4.
Bij beschikking van 16 augustus 2024 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 16 augustus 2024 en tot 16 november 2024, het resterende deel van het verzoek is daarbij aangehouden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Aan de orde is nog het resterende deel van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 16 november 2024 en tot 16 augustus 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij het resterende deel van het verzoek handhaaft. Gelet op de ernst van de problematiek en het feit dat de moeder geen hulpverlening in de thuissituatie toelaat, is betrokkenheid van de GI langer noodzakelijk. Het is belangrijk dat het goed blijft gaan met [de minderjarige].
4.2.
De GI heeft aangegeven dat zij de afgelopen drie maanden vooral bezig is geweest met het verstreken van het vertrouwen tussen de moeder en de GI. [de minderjarige] is onlangs gestart op een nieuwe school in [plaats], hetgeen goed gaat. Er is sprake van een samenwerking tussen de school en de moeder en de moeder pakt de dingen die op school zijn uitgezet goed op in de thuissituatie. De GI heeft echter ook nog zorgen. Zo laat de moeder geen hulpverlening in de thuissituatie toe waardoor de GI onvoldoende zicht op de moeder heeft. Onduidelijk is dus ook of de moeder kan aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige]. Daarnaast heeft de moeder aangegeven dat zij de weekenden en de vakanties spannend vindt gelet op het gedrag van [de minderjarige], wat erg fors kan zijn. Door de week ondervindt zij hiervan geen problemen omdat [de minderjarige] vaak laat thuis is van school. In de weekenden probeert moeder vaak weg van huis te zijn. De GI merkt dat de moeder hierdoor aan het compenseren is. Dit lost echter het probleem niet op. De GI onderzoekt de mogelijkheden om moeder hierbij ondersteuning te bieden. De GI heeft in dit kader contact gehad met [stichting] en om te kijken of [stichting] hierin ondersteuning kan bieden, maar dat dit lijkt niet te gaan lukken gelet op het gedrag van [de minderjarige] wanneer hij zich in groepsverband bevindt. Er wordt nu ook gekeken of hierin vanuit de school nog iets aanvullends aangeboden kan worden. De school van [de minderjarige] heeft ook aangeven dat het twee uur goed gaat in de klas maar dat hij daarna weer terug 1-op-1 begeleiding nodig heeft. Hierin is dus wel een positieve ontwikkeling te zien. Ook heeft de GI samen met de moeder veiligheidsafspraken gemaakt en zijn er sinds [de minderjarige] is gestart met school minder buurt- en politiemeldingen binnengekomen.

5.De beoordeling

Het wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal daarom ook het resterende deel van de ondertoezichtstelling toewijzen met ingang van 16 november 2024 en tot 16 augustus 2025. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij dit beslist.
5.3.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat er positieve stappen zijn gezet, zowel door de moeder en [de minderjarige] zelf als door de GI. [de minderjarige] gaat inmiddels naar school, krijgt onderwijs dat bij hem past en heeft daarmee een dagbesteding en meer structuur. Ook zijn de moeder en de GI er, ondanks de angst die de moeder tijdens de vorige zitting hier over uitte, er in geslaagd om een begin van een samenwerkingsrelatie aan te gaan. De kinderrechter vindt dat zowel de moeder als de GI hiervoor een compliment verdienen. Toch is de nieuwe situatie nog fragiel en zijn er nog steeds ernstige zorgen om [de minderjarige]. [de minderjarige] wordt nog steeds in zijn ontwikkeling bedreigd. [de minderjarige] heeft verschillende ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en het is vooralsnog niet duidelijk wat hiervan de impact is op zijn ontwikkeling. Er zijn nog steeds serieuze zorgen over de veiligheid en de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [de minderjarige] doordat hij al langere tijd opgroeit in een stressvolle omgeving, waarbij het hem ontbreekt aan structuur, regelmaat en duidelijkheid. De kinderrechter vindt het fijn om te horen dat [de minderjarige] inmiddels naar school in [land] gaat. De kinderrechter wil de moeder complimenteren dat zij zelf deze school voor [de minderjarige] heeft geregeld. De GI heeft aangeven dat [de minderjarige] het goed doet op school en de kinderrechter vindt het goed om te horen dat [de minderjarige] nu een dagbesteding en meer structuur heeft. Verder is gebleken dat de opvoeding van [de minderjarige] de afgelopen jaren veel heeft gevraagd van de moeder. Inmiddels is er een vaste jeugdbeschermer vanuit de GI betrokken die de moeder ondersteunt. Deze samenwerking verloopt goed en de moeder neemt de adviezen vanuit de GI aan. Wel vindt de kinderrechter het zorgelijk dat de moeder (nog) geen hulpverlening in de thuissituatie toelaat. Hierdoor is er onvoldoende zicht op de opvoedsituatie van [de minderjarige] en is het onvoldoende duidelijk wat de oorzaak is van zijn gedrag en welke hulp hij nodig heeft. Om de juiste hulp te kunnen bieden is het noodzakelijk dat de moeder de hulpverlening ook in de thuissituatie gaat toelaten, zodat er met haar meegekeken kan worden hoe [de minderjarige] het best begeleid kan worden. De kinderrechter heeft tijdens de vorige mondelinge behandeling van de moeder begrepen dat zij hier huiverig voor is, gezien haar eigen ervaringen uit het verleden, maar hoopt dat het de GI en de moeder lukt om vanuit hun prille samenwerkingsrelatie hier samen een weg in te vinden. De kinderrechter verwacht van de moeder wel dat zij de hulpverlening in de thuissituatie zal toelaten, omdat het in het belang van [de minderjarige] is dat hier meer zicht op komt, zodat hij ook thuis passende hulp kan krijgen. Daarnaast is duidelijk dat de moeder veel op haar bord heeft met drie kleine kinderen en de extra zorg en opvoedvaardigheden die [de minderjarige] vraagt. Ook daarom is het belangrijk dat de GI ook de komende periode de moeder ondersteunt en kijkt hoe zij hier zo nodig bij ondersteund en ontlast kan worden.
5.4.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het resterende deel van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] toe met ingang van 16 november 2024 en tot 16 augustus 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 22 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.