In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 401.000 per 1 januari 2022, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 352.000. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde op de waardepeildatum lager zou zijn dan € 188.000. De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op basis van vergelijkingsmethoden heeft vastgesteld en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar in voldoende mate rekening heeft gehouden met de staat van de woning en de argumenten van de belanghebbende niet overtuigend zijn. Uiteindelijk wordt het beroep gegrond verklaard, de WOZ-waarde van de woning wordt vastgesteld op € 226.000, en de aanslag onroerendezaakbelastingen wordt dienovereenkomstig verlaagd. De heffingsambtenaar moet het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende vergoeden, maar er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.