ECLI:NL:RBZWB:2024:8029

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
02-161470-24, 02-270110-23 (ttzgev), 02-277050-23 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Combee
  • mr. Pellikaan
  • mr. Felix
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor voorbereidingshandelingen tot brandstichting en afpersing

Op 22 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van voorbereidingshandelingen om brand te stichten en van afpersing. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 8 november 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte twee parketnummers: 02-161470-24, waarbij de verdachte op 13 januari 2024 in Lokeren, België, samen met een ander heeft geprobeerd een pand in brand te steken met een molotovcocktail, en 02-270110-23, waarbij de verdachte in de periode van 24 maart 2023 tot en met 8 mei 2023 heeft geprobeerd een aangeefster af te persen.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een begin van uitvoering van de poging tot brandstichting, omdat de lont van de molotovcocktail nog niet was ontstoken. De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot brandstichting, maar de rechtbank achtte het subsidiair tenlastegelegde, namelijk de voorbereidingshandelingen, wettig en overtuigend bewezen. Wat betreft de afpersing, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, waardoor hij ook van deze tenlastelegging werd vrijgesproken.

De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 120 dagen, waarvan 106 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 120 uren. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de ernst van de feiten en de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming over de verdachte. De rechtbank stelde bijzondere voorwaarden op, waaronder het volgen van onderwijs en begeleiding door Stichting OpenDoor. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-161470-24, 02-270110-23 (ttzgev), 02-277050-23 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. J.C.W.L. Grootjans, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 8 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tijdens de zitting van 8 november 2024 zijn de zaken onder voormelde parketnummers overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering gevoegd. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-161470-24
op 13 januari 2024 in Lokeren (België) samen met een ander heeft geprobeerd om een pand in brand te steken met behulp van een molotovcocktail, althans dat hij samen met een ander voorbereidingen heeft getroffen om dit te gaan doen;
02-270110-23
in de periode van 24 maart 2023 tot en met 8 mei 2023 heeft geprobeerd [aangeefster] (hierna [aangeefster] ) af te persen door haar door middel van (dreigende) berichten, welke zijn verstuurd van diverse accounts, te dwingen geld aan hem te betalen. Dit is subsidiair tenlastegelegd als een poging om [aangeefster] door bedreiging te dwingen iets te doen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-161470-24
De officier van justitie is van mening dat geen sprake is van een begin van uitvoering van de ten laste gelegde poging tot brandstichting nu de lont van de molotovcocktail nog niet was ontstoken. Verdachte dient derhalve van de primair tenlastegelegde poging tot brandstichting te worden vrijgesproken. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander voorbereidingshandelingen heeft getroffen om brand te gaan stichten, zoals subsidiair is tenlastegelegd.
02-270110-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangeefster] heeft geprobeerd af te persen tot een bedrag van € 120,- in de periode van 24 maart 2023 tot 1 april 2023. Gelet op de getuigenverklaringen heeft de officier van justitie de overtuiging dat de verklaring van aangeefster klopt. De officier van justitie verzoekt verdachte partieel vrij te spreken van de poging tot afpersing in de periode van 1 april 2023 tot en met 8 mei 2023 wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-161470-24
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit.
02-270110-23
De verdediging is van mening dat niet gekomen kan worden tot bewezenverklaring van dit feit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte de tenlastegelegde gedragingen heeft gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-161470-24
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 november 2024;
- het proces-verbaal van acteren klacht / aangifte met nummer DE.45.L6.OOO271/2O24.
Ten aanzien van de vraag hoe de gedragingen van verdachte dienen te worden gekwalificeerd – als een poging tot brandstichting (primair) of als voorbereiding van brandstichting (subsidiair) – overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat een onbekende derde via Telegram aan verdachte en zijn [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) de opdracht heeft gegeven om aan een auto in Berchem (België) en een pand in Lokeren (België) schade toe te brengen, waarvoor verdachte en [medeverdachte] € 8.000,- betaald zouden krijgen. Verdachte en [medeverdachte] hebben hierop samen het plan bedacht om dit te doen door middel van het gooien van molotovcocktails. Zij hebben hiervoor samen in Nederland flessen, benzine en doekjes, te gebruiken als lont, gekocht. Hierna zijn ze in de trein met een fatbike afgereisd naar Berchem, waar aan hen via Telegram de opdracht werd gegeven om de auto te laten zitten en direct door te reizen naar Lokeren. Verdachte en [medeverdachte] zijn vervolgens met de trein doorgereisd en zijn de flessen, benzine en doekjes kwijt geraakt bij station Berchem. Bij station Zwijndrecht zijn zij uitgestapt en hebben zij bij Aldi twee flessen kinderchampagne gekocht welke zij bij een tankstation hebben gevuld met benzine. Hierna zijn zij eerst met de trein en daarna per fatbike doorgereisd naar de Waasmunsterbaan in Lokeren, waar het pand zou zijn waaraan schade moest worden toegebracht. Op een privé zijweg van de Waasmunsterbaan heeft [medeverdachte] zijn T-shirt uitgedaan en in stukken gescheurd, waarna een stuk T-shirt in één van de flessen is gestopt. Hierbij zijn verdachte en [medeverdachte] door buurtbewoners betrapt en ze zijn vervolgens door de politie aangehouden. Beiden hadden een bivakmuts op en [medeverdachte] had een aansteker bij zich. Zowel verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard voornemens te zijn geweest om de molotovcocktail aan te steken en naar een pand aan of in de omgeving van de Waasmunsterbaan te gooien.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande niet kan worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] handelingen hebben verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm een begin van uitvoering inhielden, gericht op de voltooiing van de brandstichting. Zij hebben weliswaar alle benodigde middelen verzameld om de brand te kunnen stichten, zijn naar de plek afgereisd waar zij voornemens waren om de molotovcocktails aan te steken en naar een pand te gooien en hebben in ieder geval één molotovcocktail in gereedheid gebracht, maar hebben niet daadwerkelijk geprobeerd open vuur in aanraking te brengen met het T-shirt in de molotovcocktail. Ook is het de rechtbank niet duidelijk geworden hoe ver zij waren verwijderd van het pand waar de molotovcocktail naartoe gegooid zou worden. De handelingen van verdachte en [medeverdachte] kunnen onder deze omstandigheden niet worden aangemerkt als een begin van uitvoering. Verdachte zal om die reden worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot brandstichting.
De rechtbank is van oordeel dat uit alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien wel volgt dat sprake is van een strafbare voorbereiding van brandstichting. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde medeplegen van het treffen van voorbereidingshandelingen om opzettelijk brand te stichten dan ook wettig en overtuigend bewezen.
02-270110-23
De rechtbank stelt vast dat [aangeefster] aangifte heeft gedaan van afpersing door verdachte in de periode van 24 maart 2023 tot en met 8 mei 2023. Verdachte zou meermalen hebben geprobeerd om [aangeefster] te dwingen om aan hem een geldbedrag te betalen, door haar via TikTok, Snapchat en Instagram berichten te sturen waarin hij zei dat [aangeefster] geld aan hem verschuldigd was en dat het niet betalen van dit geldbedrag gevolgen zou hebben voor [aangeefster] . [aangeefster] zou in dat geval worden mishandeld, verkracht of gedood. Verdachte zou veelvuldig nieuwe accounts hebben aangemaakt waarmee hij [aangeefster] berichtjes zou hebben gestuurd.
[aangeefster] heeft ook verklaard dat verdachte haar op school bij de kluisjes heeft gevraagd om geld en haar heeft bedreigd en dat een vriend van verdachte, [medeverdachte] , haar bij de ‘economietrap’ zou hebben gevraagd om geld voor verdachte.
[getuige 1] heeft verklaard sommige berichtjes te hebben gelezen die volgens [aangeefster] van verdachte afkomstig waren en dat zij [aangeefster] en verdachte op een moment samen heeft gezien bij de kluisjes, waarna [aangeefster] overstuur leek.
[getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] in de aula op school naar [aangeefster] is toegekomen met de mededeling geld voor verdachte op te komen halen.
Getuige [medeverdachte] heeft verklaard dat hij [aangeefster] op een moment moest halen van verdachte, omdat [aangeefster] geld moest geven.
Verdachte ontkent dat hij [aangeefster] heeft geprobeerd af te persen of heeft geprobeerd haar te dwingen geld te betalen. Verdachte heeft verklaard dat [aangeefster] hem geen geld verschuldigd was, dat hij haar geen berichtjes met een dergelijke strekking heeft gestuurd, en dat de accounts waarmee de berichtjes naar [aangeefster] zijn gestuurd niet van hem zijn. Ook zou hij [medeverdachte] niet op [aangeefster] hebben afgestuurd.
De rechtbank stelt vast dat de verhalen van [aangeefster] en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan, namelijk de beschuldiging van [aangeefster] dat verdachte heeft geprobeerd haar af te persen enerzijds en de geheel ontkennende verklaring van verdachte anderzijds. De rechtbank stelt ook vast dat het verhaal van [aangeefster] weliswaar op enkele punten door getuigen wordt ondersteund, maar dat deze ondersteuning niet ziet op de tenlastegelegde handelingen, namelijk het versturen van (dreigende) berichten en het aanmaken van verschillende social media accounts. De rechtbank stelt tot slot vast dat het dossier geen enkel objectief bewijsmiddel bevat waaruit blijkt dat de accounts waarmee de ten laste gelegde berichten zijn gestuurd door verdachte zijn aangemaakt noch dat de betreffende berichten van verdachte afkomstig zijn.
De rechtbank concludeert dat zonder nader onderzoek, dat niet heeft plaatsgevonden, niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte de accounts heeft aangemaakt en derhalve ook niet dat hij berichten naar [aangeefster] heeft verstuurd waarmee hij haar heeft geprobeerd af te persen, dan wel dat verdachte door middel van het aanmaken van accounts en het sturen van berichten heeft geprobeerd [aangeefster] te dwingen tot betaling.
De rechtbank kan gelet op het voorgaande niet anders dan verdachte vrij spreken van de primair tenlastegelegde poging tot afpersing, en de subsidiair tenlastegelegde poging tot dwang.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks13 januari 2024 te Lokeren, België, tezamen en in vereniging met een
of meerander
enter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting, artikel 157 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen, stoffen
, informatiedragers, ruimtenen
/of vervoermiddeleneen vervoermiddel, te weten een fatbike en
/offlessen en
/ofbenzine en
/ofbivakmutsen en
/ofeen aansteker bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/ofvoorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen 90 dagen jeugddetentie, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest in België en met een proeftijd van twee jaar, alsmede een werkstraf voor de duur van 180 uur. De officier van justitie vordert hierbij de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), alsmede de bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan hulpverlening van Stichting OpenDoor en dat verdachte zich houdt aan een contactverbod met [aangeefster] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat bij bewezenverklaring van enkel de poging tot brandstichting, dan wel de voorbereidingshandelingen daartoe, volstaan kan worden met een onvoorwaardelijke werkstraf met aftrek van voorarrest. Subsidiair is de verdediging van mening dat hierbij een voorwaardelijke werkstraf kan worden opgelegd, met daarbij het volgen van onderwijs als enige bijzondere voorwaarde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen om brand te stichten. Samen met een ander heeft verdachte de benodigdheden om molotovcocktails te maken gekocht en een molotovcocktail gemaakt. Hierna zijn verdachte en zijn medeverdachte naar de straat gegaan waar zij van plan waren om de molotovcocktail naar een pand te gooien en hebben zij een stuk T-shirt als lont in de molotovcocktail gestoken. Op dit moment zijn verdachte en zijn medeverdachte door buurtbewoners betrapt en is de politie ter plaatse gekomen. Dat verdachte en zijn medeverdachte niet tot het aansteken van de lont zijn overgegaan en er gelukkig geen schade is ontstaan en/of gewonden zijn gevallen, is daardoor niet aan verdachte te danken. Als het aan verdachte had gelegen was het heel anders afgelopen, met mogelijk grote gevolgen voor eventuele slachtoffers. Verdachte heeft hier ten tijde van zijn handelen onvoldoende bij stilgestaan en enkel gehandeld uit eigen geldelijk gewin. Verdachte heeft met zijn gedrag aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen en heeft met zijn handelen ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. De rechtbank neemt verdachte zijn handelen erg kwalijk.
Uit de rapportage van de Raad van 24 september 2024 volgt dat de Raad grote zorgen heeft over verdachte. Verdachte heeft de drang om snel veel geld te willen verdienen, lijkt niet onder de indruk te zijn van autoriteiten en lijkt er alles aan te doen om onder zaken uit te komen. Zorgelijk is ook dat verdachte het onderhavige feit al had gepland ten tijde van de strafzitting in een andere strafzaak op 12 januari 2024. De waarschuwing die verdachte toen is gegeven en de voorwaardelijke straf die aan hem is opgelegd hebben hem er niet van weerhouden een dag later op pad te gaan met het idee om brand te gaan stichten. De beschermende factoren zoals school, een bijbaantje en het uitvoeren van de leerstraf Tools4U Regulier Plus heffen de risicofactoren onvoldoende op. De Raad is hierom van mening dat toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering passend is. De jeugdreclassering kan meer zicht krijgen op het sociale (online) netwerk van verdachte, de thuissituatie, zijn financiën en wat verdachte bezig houdt. Ook kan zij de schoolgang en hulpverlening monitoren en waar nodig bijsturen. Om verdachte te leren dat zijn gedrag niet geaccepteerd wordt en consequenties heeft, vindt de Raad een onvoorwaardelijke straf passend. Ook vindt de Raad een voorwaardelijke jeugddetentie passend, als stevige stok achter de deur, zodat verdachte bereid gaat zijn om aan zijn houding te gaan werken en ervoor te zorgen dat hij genoegen neemt met de financiële middelen die hij binnen een prosociale setting kan verdienen.
De Raad adviseert om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarde dat verdachte onderwijs volgt tot hij zijn startkwalificatie heeft, waarbij aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant te Etten-Leur opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft ter zitting aanvullend opgemerkt dat verdachte weliswaar de leerstraf Tools4U positief heeft afgerond maar dat de grootste zorg nog steeds betrekking heeft op de houding van verdachte. Op zitting komt verdachte calculerend over en de Raad heeft niet het idee dat verdachte beseft welke gevolgen zijn handelen zouden kunnen hebben gehad. De Raad adviseert aanvullend als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte meewerkt aan de begeleiding van Stichting OpenDoor, die reeds bij verdachte betrokken is.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat 120 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 106 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede een werkstraf van 120 uren passend en geboden is. De rechtbank zal hierbij als bijzondere voorwaarden opleggen dat verdachte onderwijs volgt tot hij zijn startkwalificatie heeft behaald, en dat verdachte zich laat begeleiden door Stichting OpenDoor. Nu verdachte is vrijgesproken van de poging tot afpersing van [aangeefster] bestaat er geen grondslag om een contactverbod met [aangeefster] op te leggen.
De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie, zijnde veertien dagen, reeds heeft uitgezeten in België, zodat aftrek hiervan plaats dient te vinden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 1.300,- (02-270110-23). Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 30 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 12 januari 2024 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat genoemd vonnis onherroepelijk is geworden op 31 januari 2024, waarmee de proeftijd is begonnen op 31 januari 2024 en loopt tot 29 januari 2026.
De rechtbank stelt voorts vast dat het strafbare feit dat verdachte heeft gepleegd op 13 januari 2024, niet is gepleegd binnen de proeftijd, waardoor niet kan worden gesteld dat hij hiermee een algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 46, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 02-161470-24 primair, en onder 02-270110-23 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
02-161470-24, subsidiair: medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar
voor goederen te duchten is
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 106 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* onderwijs volgt tot hij zijn startkwalificatie heeft;
* zich zal laten begeleiden door Stichting OpenDoor, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- bepaalt dat
van rechtswege gelden de bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant te Etten-Leur op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in Belgiëin voorarrest heeft doorgebracht,
zijnde 14 dagen, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van
een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
60 dagen.
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02-277050-23;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangeefster] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, mr. Pellikaan en mr. Felix, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 november 2024.
De griffier is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.