ECLI:NL:RBZWB:2024:8028

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
02-161489-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van minderjarige verdachte voor voorbereidingshandelingen tot brandstichting met molotovcocktails

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die beschuldigd werd van het plegen van voorbereidingshandelingen om brand te stichten. De verdachte en een medeverdachte hebben op 13 januari 2024 in Lokeren, België, geprobeerd een pand in brand te steken met een molotovcocktail. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 8 november 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie stelde dat er geen sprake was van een begin van uitvoering van de poging tot brandstichting, maar dat de verdachte wel voorbereidingshandelingen had verricht. De verdediging steunde dit standpunt en vroeg om vrijspraak van de poging tot brandstichting.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte en zijn medeverdachte alle benodigde middelen hadden verzameld en naar de locatie waren gereisd, er geen begin van uitvoering was geweest. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot brandstichting, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde, namelijk het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor brandstichting, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, en een werkstraf van 120 uur. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder het volgen van onderwijs en medewerking aan hulpverlening.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en nam in overweging dat de verdachte een kwetsbare jongen is met een laag risicoprofiel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters, en de griffier was niet in staat het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-161489-24
vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [datum] 2008 te [plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. M.G. van Wijk, advocaat te Hoorn

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 8 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 13 januari 2024 in Lokeren (België) samen met een ander heeft geprobeerd om een pand in brand te steken met behulp van een molotovcocktail, althans dat hij samen met een ander voorbereidingen heeft getroffen om dit te gaan doen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat geen sprake is van een begin van uitvoering van de ten laste gelegde poging tot brandstichting nu de lont van de molotovcocktail nog niet was ontstoken. Verdachte dient derhalve van de primair tenlastegelegde poging tot brandstichting te worden vrijgesproken. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander voorbereidingshandelingen heeft getroffen om brand te gaan stichten, zoals subsidiair is tenlastegelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is eveneens van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van poging tot brandstichting kan komen nu er nog geen sprake was van een begin van uitvoering, omdat er nog geen vuur bij de lont van de molotovcocktail is gehouden. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde en is van mening dat het subsidiair tenlastegelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen om brand te stichten wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 november 2024;
- het proces-verbaal van acteren klacht / aangifte met nummer DE.45.L6.OOO271/2O24.
Ten aanzien van de vraag hoe de gedragingen van verdachte dienen te worden gekwalificeerd – als een poging tot brandstichting (primair) of als voorbereiding van brandstichting (subsidiair) – overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat een onbekende derde via Telegram aan verdachte en zijn [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) de opdracht heeft gegeven om aan een auto in Berchem (België) en een pand in Lokeren (België) schade toe te brengen, waarvoor verdachte en [medeverdachte] € 8.000,- betaald zouden krijgen. Verdachte en [medeverdachte] hebben hierop samen het plan bedacht om dit te doen door middel van het gooien van molotovcocktails. Zij hebben hiervoor samen in Nederland flessen, benzine en doekjes, te gebruiken als lont, gekocht. Hierna zijn ze in de trein met een fatbike afgereisd naar Berchem, waar aan hen via Telegram de opdracht werd gegeven om de auto te laten zitten en direct door te reizen naar Lokeren. Verdachte en [medeverdachte] zijn vervolgens met de trein doorgereisd en zijn de flessen, benzine en doekjes kwijt geraakt bij station Berchem. Bij station Zwijndrecht zijn zij uitgestapt en hebben zij bij Aldi twee flessen kinderchampagne gekocht die zij bij een tankstation hebben gevuld met benzine. Hierna zijn zij eerst met de trein en daarna per fatbike doorgereisd naar de Waasmunsterbaan in Lokeren, waar het pand zou zijn waaraan schade moest worden toegebracht. Op een privé zijweg van de Waasmunsterbaan heeft verdachte zijn T-shirt uitgedaan en in stukken gescheurd, waarna een stuk T-shirt in één van de flessen is gestopt. Hierbij zijn verdachte en [medeverdachte] door buurtbewoners betrapt en ze zijn vervolgens door de politie aangehouden. Beiden hadden een bivakmuts op en verdachte had een aansteker bij zich. Zowel verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard voornemens te zijn geweest om de molotovcocktail aan te steken en naar een pand aan of in de omgeving van de Waasmunsterbaan te gooien.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande niet kan worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] handelingen hebben verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm een begin van uitvoering inhielden, gericht op de voltooiing van de brandstichting. Zij hebben weliswaar alle benodigde middelen verzameld om de brand te kunnen stichten, zijn naar de plek afgereisd waar zij voornemens waren om de molotovcocktails aan te steken en naar een pand te gooien en hebben in ieder geval één molotovcocktail in gereedheid gebracht, maar hebben niet daadwerkelijk geprobeerd open vuur in aanraking te brengen met het T-shirt in de molotovcocktail. Ook is het de rechtbank niet duidelijk geworden hoe ver zij waren verwijderd van het pand waar de molotovcocktail naartoe gegooid zou worden. De handelingen van verdachte en [medeverdachte] kunnen onder deze omstandigheden niet worden aangemerkt als een begin van uitvoering. Verdachte zal om die reden worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot brandstichting.
De rechtbank is van oordeel dat uit alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien wel volgt dat sprake is van een strafbare voorbereiding van brandstichting. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde medeplegen van het treffen van voorbereidingshandelingen om opzettelijk brand te stichten dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks13 januari 2024 te Lokeren, België, tezamen en in vereniging met een
of meerander
enter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting, artikel 157 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen, stoffen,
informatiedragers, ruimtenen
/of vervoermiddeleneen vervoermiddel,te weten een fatbike en
/offlessen en
/ofbenzine en
/ofbivakmutsen en/
ofeen aansteker bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/ofvoorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen 60 dagen jeugddetentie waarvan 46 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest in België en met een proeftijd van twee jaar, alsmede een werkstraf voor de duur van 120 uur. De officier van justitie vordert hierbij op te leggen de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Omdat de verdediging executieproblemen voorziet met betrekking tot de aftrek van de veertien dagen die verdachte in België in voorarrest heeft verbleven, stelt de verdediging zich op het standpunt dat volstaan kan worden met het opleggen van een deels voorwaardelijke werkstraf of een geheel voorwaardelijke jeugddetentie gecombineerd met een werkstraf, waarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad kunnen worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen om brand te stichten. Samen met een ander heeft verdachte de benodigdheden om molotovcocktails te maken gekocht en een molotovcocktail gemaakt. Hierna zijn verdachte en zijn medeverdachte naar de straat gegaan waar zij van plan waren om de molotovcocktail naar een pand te gooien en hebben zij een stuk T-shirt als lont in de molotovcocktail gestoken. Op dit moment zijn verdachte en zijn medeverdachte door buurtbewoners betrapt en is de politie ter plaatse gekomen. Dat verdachte en zijn medeverdachte niet tot het aansteken van de lont zijn overgegaan en er gelukkig geen schade is ontstaan en/of gewonden zijn gevallen, is daardoor niet aan verdachte te danken. Als het aan verdachte had gelegen, was het heel anders afgelopen, met mogelijk grote gevolgen voor eventuele slachtoffers. Verdachte heeft hier ten tijde van zijn handelen onvoldoende bij stilgestaan en enkel gehandeld uit eigen geldelijk gewin. Verdachte heeft met zijn gedrag aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen en heeft met zijn handelen ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. De rechtbank neemt verdachte zijn handelen erg kwalijk.
Uit de rapportage van de Raad van 31 oktober 2024 en hetgeen de vertegenwoordiger van de Raad ter zitting naar voren heeft gebracht volgt onder meer dat verdachte een kwetsbare, beïnvloedbare jongen is met een laag risicoprofiel. Verdachte heeft in het verleden al geprobeerd zijn weerbaarheid te vergroten middels een hulpverleningstraject, maar dit heeft hij niet afgerond. Verdachte heeft moeite om de juiste keuzes te maken. Ondanks dat hij zegt nooit een goed gevoel bij het plan tot brand stichten te hebben gehad, heeft hij daar niet naar kunnen handelen. Het belangrijkste is dat verdachte gaat werken aan het vergroten van zijn vaardigheden (specifiek weerbaarheid), waarbij de jeugdreclassering hem kan begeleiden en bijsturen. Het is hierbij belangrijk dat de jeugdreclassering blijft bedenken of inzet van hulpverlening zinvol is, zoals een weerbaarheidstraining of een coach vanuit bijvoorbeeld Stichting OpenDoor. De Raad adviseert aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- onderwijs blijft volgen op positieve wijze;
- zijn medewerking verleent aan inzet van hulpverlening wanneer en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- zich op afroep beschikbaar stelt, waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Brabant te Etten-Leur opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat – met name gezien de aard en de ernst van het feit – een hogere straf dan geëist passend en geboden is. De rechtbank legt aan verdachte op 120 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 106 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede een werkstraf van 120 uren. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad opleggen.
De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie, zijnde veertien dagen, reeds heeft uitgezeten in België, zodat aftrek hiervan plaats dient te vinden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 46, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair: medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het opzettelijk brand
stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 106 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* onderwijs blijft volgen op positieve wijze;
* zijn medewerking verleent aan inzet van hulpverlening wanneer en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- bepaalt dat
van rechtswege gelden de bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant te Etten-Leur op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in Belgiëin voorarrest heeft doorgebracht,
zijnde 14 dagen, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van
een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pellikaan, voorzitter, mr. Combee en mr. Felix, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 november 2024.
De griffier is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.