In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming voor de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart voor een minderjarige. De vrouw, hierna te noemen 'de vrouw', heeft het verzoek ingediend omdat de man, hierna te noemen 'de man', geen toestemming heeft gegeven voor de aanvraag van de identiteitskaart van hun minderjarige kind, geboren op [geboortedag] 2014. De man is niet verschenen bij de mondelinge behandeling op 19 november 2024, en zijn woonplaats is onbekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteitskaart van de minderjarige inmiddels is verlopen en dat het verzoek enige spoed heeft. De vrouw heeft de man herhaaldelijk verzocht om toestemming, maar zonder resultaat.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat hij over een geldige identiteitskaart beschikt, vooral gezien de noodzaak om zich te legitimeren in verschillende situaties. Aangezien de man geen verweer heeft gevoerd, heeft de rechtbank besloten om de vervangende toestemming te verlenen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ongeacht een eventueel hoger beroep.
De rechtbank heeft in haar beslissing de vrouw toestemming verleend om een nieuwe identiteitskaart aan te vragen voor de minderjarige, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M. van de Kraats, in tegenwoordigheid van de griffier Van Dongen.