Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 6 kilometer per uur boven de toegestane snelheid op de N260 te Tilburg op 6 augustus 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging, zoals beschreven in het proces-verbaal van de verbalisant, voldoende is aangetoond. Betrokkene had in zijn beroepschrift aangevoerd dat het voertuig ten tijde van de overtreding was verhuurd, maar heeft nagelaten om een huurovereenkomst te overleggen, ondanks dat de zaak eerder was aangehouden om dit te kunnen doen. De kantonrechter oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en dat de boete terecht was opgelegd. De kantonrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en de boete gehandhaafd.
De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De beslissing van de kantonrechter is definitief, tenzij er tijdig hoger beroep wordt ingesteld.