Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene, een bromfietser, had een boete gekregen omdat hij niet de rijbaan had gebruikt op een locatie waar geen verplicht fiets/bromfietspad aanwezig was. De gedraging vond plaats op 25 augustus 2023 te Tilburg. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep echter niet-ontvankelijk verklaarde wegens termijnoverschrijding. De betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 21 oktober 2024 heeft de gemachtigde van de betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was, gezien de omstandigheden waaronder de gedraging had plaatsgevonden. De betrokkene had zijn gehuurde scooter willen parkeren en was via een fietsoversteek overgestoken om veilig bij de parkeerplek te komen. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft echter betoogd dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de initiële beschikking naar een onjuist adres was verzonden.
De kantonrechter heeft overwogen dat de betrokkene voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan hem kon worden toegerekend, en heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd. Inhoudelijk heeft de kantonrechter vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd en heeft het beroep ongegrond verklaard.