ECLI:NL:RBZWB:2024:7998

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
02-151090-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over dierenverwaarlozing en oplegging van strafmaatregelen

Op 22 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de Wet Dieren. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van het onthouden van de nodige zorg aan meerdere dieren, waaronder honden, katten en fretten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als houder van deze dieren niet heeft gezorgd voor een toereikende hoeveelheid voer, water en een hygiënische leefomgeving. Tijdens een controle in de woning van de verdachte werden de dieren aangetroffen in verwaarloosde omstandigheden, met lege eet- en drinkbakken en een vervuilde omgeving. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

De officier van justitie had een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden geëist, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte geen dieren mag houden en moet meewerken aan toezichtcontroles. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de zorg van de dieren en dat zij, indien zij niet meer voor hen kon zorgen, hulp had moeten inschakelen.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 120 uur op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar. Tevens werd een maatregel opgelegd die de verdachte verbiedt om gedurende drie jaar dieren te houden. De rechtbank verklaarde de maatregel dadelijk uitvoerbaar, gezien de ernst van de zaak en het risico dat de verdachte opnieuw in de fout zou gaan. De rechtbank besloot ook tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen honden, die aan de verdachte toebehoorden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-151090-24
vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. T. Roggenkamp, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering heeft de politierechter de zaak naar de meervoudige kamer verwezen.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 november 2024, gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaak tegen [medeverdachte] (02-151089-24).
Op de zitting hebben de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als houder van dieren, de nodige zorg aan die dieren heeft onthouden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het onderdeel met betrekking tot het onthouden van eten en drinken aan de dieren. In de woning van verdachte stonden eet- en drinkbakken. Deze waren enkel leeg op het moment van het binnentreden in de woning. De dierenarts is ook niet ingegaan op het feit dat aan de dieren voer en water zou zijn onthouden. Dat een aantal dieren was vermagerd, wordt mogelijk verklaard doordat zij ziek waren.
Voor de bewezenverklaring van het overige tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als houder van dieren, de nodige zorg aan die dieren heeft onthouden, zoals hierna onder 4.4 weergegeven. Tijdens de controle in de woning van de partner van verdachte, waar verdachte ook woont, waren de eet- en drinkbakken van de dieren leeg. Daarnaast waren meerdere dieren sterk vermagerd, waren meerdere dieren ziek, hadden zij wormen en/of vlooien en zag hun vacht er verwaarloosd uit. Het huis was overwegend sterk vervuild evenals de onderkomens voor de dieren.
De rechtbank acht daarom ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte niet heeft gezorgd voor een toereikende hoeveelheid voer en water voor de dieren.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 januari 2024, te [plaats] , gemeente Halderberge, als houder van dieren, te weten meerdere honden en katten en fretten, de nodige verzorging aan deze dieren heeft onthouden, door geen zorg te dragen voor
- een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden voor die dieren en/of
- een voldoende ruimte voor de fysiologische en ethologische behoeften van die dieren en/of
- een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan hun behoefte aan water kunnen voldoen;
- een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van de dieren en/of
- meerdere dieren die ziek lijken onmiddellijk op passende wijze worden verzorgd en/of
- dat de dieren voldoende toegang hebben tot verse lucht/zuurstof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar. Aan de proeftijd dienen als bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld het verbod om dieren te houden en de meewerkplicht aan toezichtcontroles door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Landelijke Inspectie Dierenwelzijn en de politie. Daarnaast dient te worden opgelegd een maatregel als bedoeld in artikel 8.11a van de Wet dieren, inhoudende dat verdachte geen dieren zal houden voor de duur van drie jaar. De officier van justitie vordert dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte is geen dierenbeul, maar geeft juist veel om dieren. Als zij een dier aangeboden kreeg, nam zij die samen met haar vriend in huis en zorgden zij daarvoor. Verdachte heeft dan ook de beste bedoelingen gehad, maar het is misgegaan doordat zij ziek is geworden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet dieren. Zij heeft vijftien honden, elf fretten en drie katten verwaarloosd en in onhygiënische en vervuilde omstandigheden gebracht en gelaten. De woning waar de dieren verbleven en hun hokken lagen vol met urine en ontlasting en er hing een zeer sterke ammoniaklucht. De vacht van de honden was doordrenkt met urine en hierdoor geel verkleurd. De eet- en drinkbakken van de dieren waren niet gevuld en enkele dieren waren sterk vermagerd. De honden en katten hadden vlooien en een aantal had direct medische zorg nodig. Eén hond verkeerde in een dermate slechte toestand, dat die is overleden en één andere hond moest direct worden geëuthanaseerd. Het dossier bevat foto’s van de schrijnende situatie waar de dieren voor een langere tijd in hebben geleefd, waaronder een foto van een matras volledig bedekt met ontlasting van dieren.
Verdachte was als houder van de dieren verantwoordelijk voor de zorg en het welzijn van deze dieren en had, indien zij niet meer voor de dieren kon zorgen, hulp moeten inschakelen of er in ieder geval voor moeten zorgen dat de dieren elders ondergebracht werden in plaats van ze van goede zorg te onthouden. Daarmee heeft verdachte het welzijn van deze dieren ernstig benadeeld en de gezondheid van deze dieren in gevaar gebracht. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 2 augustus 2024, waarin wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat verdachte drie jaar lang maximaal twee dieren mag houden en dat zij moet meewerken aan de controle hierop. Verder blijkt uit het rapport dat verdachte een krappe financiële situatie heeft en dat er schulden zijn. Verdachte vindt het moeilijk om hulp te vragen en die hulp te accepteren. De reclassering ziet hierin een mogelijke relatie met haar psychosociale functioneren.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de straf zoals die door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is. De rechtbank legt dus aan verdachte op een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar. Aan de proeftijd zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden dat verdachte geen dieren mag houden en dat zij moet meewerken aan toezichtcontroles hierop door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Landelijke Inspectie Dierenwelzijn en de politie. De rechtbank is – anders dan de reclassering – op basis van de ernst van het feit van oordeel dat verdachte ook niet de nodige zorg zal kunnen bieden aan twee dieren. Verdachte moet eerst orde op zaken stellen in haar leven, waaronder haar financiële situatie en gezondheid, voordat zij voor dieren kan gaan zorgen.
Verder legt de rechtbank aan verdachte op een maatregel op grond van artikel 8.11a van de Wet dieren. Deze maatregel houdt in dat verdachte drie jaren geen dieren mag houden. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal begaan die de gezondheid en het welzijn van dieren benadeelt. Het welzijn van dieren is er niet bij gebaat wanneer zij door verdachte worden gehouden. Gebleken is dat verdachte niet de zorg kan bieden die dieren nodig hebben. De dieren zijn immers voor een lange tijd verwaarloosd en hebben in een slechte toestand geleefd. Dit lijkt verdachte ook op de zitting niet te hebben ingezien. Om die redenen wordt de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard. De rechtbank acht hierbij een termijn van drie jaar passend.

7.Het beslag

De rechtbank zal de op de beslaglijst genoemde honden verbeurdverklaren. De honden zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, omdat deze aan verdachte toebehoren en met betrekking tot deze honden het bewezenverklaarde feit is begaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht, 2.2, 8.11, 8.11a en 8.12 van de Wet dieren en 1.6 en 1.7 Besluit houders van dieren, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste lid,
van de Wet dieren, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Taakstraf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
Voorwaardelijke gevangenisstraf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - dieren zal houden;
* dat verdachte met betrekking tot het houdverbod van dieren zal meewerken aan toezichtscontroles van de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de politie;
van rechtswege geldt voorts als voorwaarde:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
Maatregel houdverbod dieren
- verdachte zal drie jaren op
geen enkele wijze - direct of indirect - dieren houden;
- verdachte
werktmet betrekking tot het houdverbod van dieren
mee aan toezichtscontrolesvan de Landelijke Inspectie Dierenwelzijn, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de politie;
- bepaalt dat de maatregel houdverbod dieren en de meewerkplicht aan de toezichtcontroles
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd van 1 tot en met 14.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 november 2024.
Mr. D.H. Hamburger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 26 januari 2024, te [plaats] , gemeente Halderberge als houder van een of meer dieren, te weten een of meerdere honden en/of katten en/of fretten, de nodige verzorging aan dat/deze dieren heeft onthouden, door geen zorg te dragen voor
- een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden voor dat/die dieren en/of
- een voldoende ruimte voor de fysiologische en ethologische behoeften van dat/die dieren en/of
- een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan haar/zijn/hun behoefte aan water kan/kunnen voldoen;
- een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het/de dieren en/of
- een of meerdere dieren dat/die ziek of gewond lijkt/lijken onmiddellijk op passende wijze wordt/worden verzorgd en/of
- dat het/de dieren voldoende toegang hebben tot verse lucht/zuurstof; zijnde de terminologie gebezigd in deze tenlastelegging in de zin van de Wet dieren
(art. 2.2 lid 8 Wet dieren).