ECLI:NL:RBZWB:2024:7996

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
02-244100-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling, (eenvoudige) mishandeling en beschadiging van een dienstvoertuig van de politie

Op 22 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, eenvoudige mishandeling en beschadiging van een dienstvoertuig van de politie. De feiten vonden plaats op 28 juli 2024 in Bergen op Zoom, waar de verdachte meerdere klappen heeft uitgedeeld aan twee slachtoffers, wat resulteerde in een dubbele kaakbreuk en andere verwondingen bij het eerste slachtoffer, en letsel bij het tweede slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank achtte het bewijs overtuigend. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, wat de rechtbank ook oplegde, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, bestaande uit een gebiedsverbod van twee jaar, vanwege het hoge recidiverisico en ter bescherming van de maatschappij en het slachtoffer. De benadeelde partij, het eerste slachtoffer, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank legde de verdachte ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij hij verplicht werd de schade aan de benadeelde partij te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-244100-24
vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsvrouw mr. J.M. Neervoort, advocaat te Den Helder

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. A. Verhoeven, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer 1] , dan wel een poging daartoe, dan wel mishandeling met zwaar letsel tot gevolg (feit 1). Ook zou verdachte zich schuldig hebben gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] en vernieling van een dienstvoertuig van de Nationale Politie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Zowel de aard van het letsel, de noodzaak van het medisch ingrijpen en het feit dat er geen uitzicht op volledig herstel is, maakt dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De officier van justitie acht ook het tenlastegelegde onder feit 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak voor feit 1 wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verschillende verklaringen zijn onderling inconsistent en ondersteunen elkaar niet. Bovendien ontbreekt een signalement van de dader, waardoor niet vastgesteld kan worden dat verdachte de dader is geweest.
Ook bepleit de verdediging vrijspraak voor feit 2 wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Feit 3 acht de verdediging wel wettig en overtuigend te bewijzen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en 2
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt vast dat op 28 juli 2024 [slachtoffer 1] buiten aan het barbecueën was met [slachtoffer 2] bij [opvanghuis] in [plaats] , een beschermd wonen voorziening voor mensen met een verslaving en psychische problematiek. Er hebben daar vervolgens twee incidenten plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel hebben opgelopen. [slachtoffer 2] heeft een wond bij zijn neus en onder zijn rechteroog opgelopen. [slachtoffer 1] had meerdere breuken in zijn kaak (in zijn bovenkaak en zijn onderkaak) waarvoor hij direct geopereerd moest worden door een kaakchirurg. Verder is hij ook de helft van zijn gebit in zijn bovenkaak kwijtgeraakt, waaronder twee voortanden, snij- en hoektand en alle kiezen aan de linkerkant. Verdachte is die dag ook bij [opvanghuis] geweest.
Wie?
Volgens [slachtoffer 1] heeft verdachte hem meerdere klappen gegeven waarna hij heftige pijn ervoer en volgens [slachtoffer 2] heeft verdachte hem een vuistslag in het gezicht gegeven. De rechtbank dient te beoordelen of het inderdaad verdachte is geweest die de pijn en letsels heeft toegebracht.
Alternatieve scenario
Verdachte heeft ontkend dat hij voornoemde letsels heeft toegebracht en heeft gesuggereerd dat een ander persoon die ook [naam] heet hiervoor verantwoordelijk is. De rechtbank volgt deze verklaring van verdachte niet en stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat het verdachte is geweest die de letsels heeft veroorzaakt. Beide aangevers hebben verklaard dat hun letsel is toegebracht door [naam] . Zij hebben daarbij weliswaar geen achternaam genoemd, maar zij kennen verdachte wel. Verdachte komt immers geregeld bij [opvanghuis] , zelfs dagelijks volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting. Daarnaast heeft [de getuige] , die verdachte ook kent door zijn bezoeken aan [opvanghuis] , verklaard dat verdachte bij [opvanghuis] aanwezig was op het moment van de geweldsincidenten. Hij is hier zelfs heel duidelijk over door verdachte met voor- en achternaam te noemen, waardoor geen twijfel bestaat over welke [naam] het betreft. Bovendien verklaart [de getuige] dat verdachte vaker agressief is geweest tegen bewoners van [opvanghuis] , zelfs slechts 2 uur vóór het incident met beide aangevers.
De stelling van verdachte dat iemand anders die ook [naam] heet het letsel bij beide aangevers heeft toegebracht, vindt naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze steun in het dossier. Daarnaast heeft verdachte aan dit alternatieve scenario geen verdere handen en voeten gegeven, anders dan te stellen dat die andere [naam] er heel anders uitziet dan hijzelf.
Feit 1, primair
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij dient de rechtbank, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, te kijken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Zij overweegt hierover dat uit de medische gegevens blijkt dat het letsel van [slachtoffer 1] zo ernstig was dat een operatie onder volledige narcose noodzakelijk was om de dubbele kaakbreuk te herstellen. Tijdens deze operatie zijn drie permanente platen ingebracht (één in de onderkaak en twee in de bovenkaak), en verschillende tanden en kiezen zijn verwijderd. [slachtoffer 1] heeft de helft van zijn gebit in de bovenkaak verloren en zijn gebit is nog niet hersteld. Hij was hierdoor zes weken lang beperkt tot vloeibaar voedsel en hij kan zijn mond nu maar beperkt openen (ongeveer 2 cm), waardoor hij slechts beperkte hoeveelheden kan eten en het voedsel in kleine stukken moet snijden om te kunnen consumeren. Hij ervaart nog steeds pijn en gevoeligheid rondom zijn mond en gebit en er is geen uitzicht op volledig herstel. Bovendien heeft hij blijvende ontsierende littekens in zijn gezicht. Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] aan te merken is als zwaar lichamelijk letsel.
(Voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel?
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder 1 primair ten laste gelegde dient er sprake te zijn van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, al dan niet in voorwaardelijke vorm.
De rechtbank overweegt daarover dat van vol opzet uit het dossier en het ter zitting besprokene niet is gebleken. Wel is er naar haar oordeel sprake van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank overweegt daartoe dat gelet op de ernst van het letsel verdachte [slachtoffer 1] meermalen met kracht in het gezicht moet hebben geslagen. Dat dit zware letsel door een val zou zijn veroorzaakt, zoals verdachte heeft gesuggereerd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Onduidelijk is of aangever gevallen is en op welke ondergrond, maar het letsel is zodanig ernstig en ook op meerdere plekken in het gezicht, dat dit niet door een enkele val kan zijn veroorzaakt. Aangever heeft ook niets over een val verklaard. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en daarmee het hoofd een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam, door de zich daar bevindende vitale onderdelen zoals de slaap en de hersenen. De kans dat iemand die met kracht in zijn gezicht wordt geslagen zwaar lichamelijk letsel oploopt, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. De handelingen van verdachte moeten naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest nu verdachte [slachtoffer 1] met kracht in het gezicht heeft geslagen. Door zo te handelen heeft verdachte dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer 1] en dat verdachte hierop voorwaardelijk opzet heeft gehad. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan zware mishandeling, zoals primair is ten laste gelegd.
Feit 2
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 2] heeft geslagen, waardoor [slachtoffer 2] letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht dus ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 28 juli 2024 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk aan de onderkaak en een comminutieve breuk aan de bovenkaak met uitgebreid tandletsel, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer 1] meerdere malen met kracht te slaan tegen het gezicht;
2
op 28 juli 2024 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] te slaan tegen het gezicht;
3
op 29 juli 2024 te Bergen op Zoom opzettelijk en wederrechtelijk een dienstvoertuig (personenauto) met [kenteken] , dat aan de Nationale Politie toebehoorde heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van voorarrest. Hierbij gaat zij uit van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, waarbij zij in het nadeel van verdachte rekening houdt met zijn proceshouding en de recidive. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), bestaande uit een contactverbod van twee jaar met [slachtoffer 1] en dat verdachte zich niet mag bevinden in een straal van vier kilometer rondom [opvanghuis] in [plaats] aan [het adres] . Zij vraagt één week vervangende hechtenis op te leggen bij iedere overtreding van deze maatregel, tot een maximum van zes maanden. Zij vraagt hiervan de dadelijke uitvoerbaarheid.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent de feiten 1 en 2 te hebben gepleegd en wordt vrijspraak bepleit maar hij wil vooral hulp. Ten aanzien van feit 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, maar verzoekt wel dat de straf niet langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere geweldsfeiten, waaronder zware mishandeling van [slachtoffer 1] en mishandeling van [slachtoffer 2] . Beide slachtoffers zijn door verdachte totaal onverwacht en zonder enige reden of aanleiding aangevallen, terwijl zij buiten aan het barbecueën waren bij [opvanghuis] , waar ze woonden. Verdachte was daar al niet meer welkom vanwege eerder gewelddadig en overlastgevend gedrag. De rechtbank begrijpt dat de aanval voor beide slachtoffers schokkend en beangstigend moet zijn geweest en dat zij zich hierdoor nog lang angstig en onveilig kunnen voelen, met mogelijke psychische gevolgen.
Voor [slachtoffer 1] zijn de gevolgen ingrijpend: hij moest geopereerd worden aan een dubbele kaakbreuk, mist tanden en kiezen, heeft blijvende littekens en metalen platen in zijn kaak en wordt nog dagelijks met deze gebeurtenis geconfronteerd door het niet volledig herstelde letsel. Ook kan hij zijn hobby (fluiten) niet meer uitvoeren. Daarnaast is gebleken dat hij te kampen heeft met psychische gevolgen waardoor zijn stemming is veranderd en hij ongelukkiger in het leven staat. Hij heeft hiervoor een verwijzing naar een psycholoog gehad. Dergelijke geweldsmisdrijven getuigen dan ook van een ernstig gebrek aan respect van verdachte voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van andere mensen. Het gewelddadige handelen van de verdachte brengt bovendien onrust en angst in de samenleving teweeg. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een dienstvoertuig van de politie. Verdachte heeft daarmee gebrek aan respect voor andermans eigendommen en het gezag van de politie getoond.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank het strafblad van de verdachte van 30 september 2024 bekeken. Dit strafblad is omvangrijk (45 pagina’s) en toont aan dat verdachte herhaaldelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten en vernielingen. Ondanks dat hij al tweemaal een ISD-maatregel heeft opgelegd gekregen, heeft dit hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Verdachte heeft op zitting verklaard dat alle strafbare feiten op zijn strafblad niet zijn eigen schuld zijn, maar het resultaat waren van een situatie waarin hij reageerde op de acties van anderen. Verdachte geeft hiermee aan dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor deze gepleegde strafbare feiten en de schuld bij anderen (de slachtoffers) legt. De rechtbank concludeert dat verdachte hardleers is en zal in strafverzwarende zin meewegen dat er sprake is van (veelvuldige) recidive.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging in strafverzwarende zin ook rekening met de proceshouding van verdachte. Op zitting is gebleken dat hij ook nu op geen enkele manier verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en de schuld en verantwoordelijkheid buiten zichzelf legt.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 21 oktober 2024.
Volgens dit rapport is er een duidelijk delictspatroon bij verdachte, zowel op het gebied van vermogensdelicten als geweldsdelicten. De reclassering wijst op criminogene factoren, zoals het sociaal netwerk van verdachte, middelengebruik, psychosociaal functioneren en zijn houding. Verdachte is in het verleden gediagnosticeerd met een schizofrene stoornis, middelenafhankelijkheid (drugs en alcohol), zwakbegaafdheid en mogelijk een persoonlijkheidsstoornis. De reclassering ziet antisociaal gedrag bij verdachte, mogelijk versterkt door zijn middelengebruik, waardoor hij zich in een sociaal netwerk van gebruikers bevindt. Het risico op recidive en letsel wordt als hoog ingeschat, evenals het risico op het onttrekken aan voorwaarden. Gelet op de problematiek van verdachte is de reclassering van mening dat een toezicht weinig meerwaarde heeft en dat begeleiding beter kan plaatsvinden binnen het reguliere zorgsysteem. Daarom adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het voorgeleidingsconsult van 1 augustus 2024, opgesteld door [de GZ-psycholoog] . Hieruit blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor waarnemingsstoornissen, denkstoornissen, desorganisatie of stemmingsstoornissen bij verdachte. Er is geen sprake van een psychiatrisch toestandsbeeld dat acute behandeling vereist en het ten laste gelegde wordt niet als gevolg van een beperking in de toerekenbaarheid door een psychiatrisch toestandsbeeld beschouwd.
Straf en maatregel
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). Daaruit volgt voor zware mishandeling een gevangenisstraf van 3 tot 6 maanden en voor eenvoudige mishandeling een geldboete. Daarbij wordt uitgegaan van een 'first offender', iets wat verdachte bepaald niet is. Voor vernieling is er geen specifiek oriëntatiepunt.
Dit afgezet tegen de aard en ernst van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarin hij geen enkele verantwoordelijkheid neemt en hardleers blijkt, maakt dat de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden acht. Daarbij heeft de rechtbank ook strafverzwarend meegenomen dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al vele jaren voor overlast zorgt in de maatschappij en eerdere interventies geen enkele positieve invloed hebben gehad. Zij legt dan ook aan verdachte een gevangenisstraf van twaalf maanden op met aftrek van voorarrest. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Met de officier van justitie is de rechtbank tevens van oordeel dat aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v Sr moet worden opgelegd en wel voor de duur van twee jaren. Gebleken is dat er sprake is van een hoog recidiverisico waardoor de maatregel noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij en in het bijzonder van [slachtoffer 1] . Deze maatregel houdt in dat de verdachte voor de duur van twee jaren zich niet zal bevinden in het gebied in [plaats] , begrensd door de straten: [straat 1] , [straat 2] , [straat 3] , [straat 4] , [straat 5] en de binnenzijde van deze straten inclusief alle genoemde wegen. Dit komt tegemoet aan de wens van [slachtoffer 1] . Nu verdachte op zitting heeft aangegeven niet meer terug te willen keren naar [plaats] , specifiek [opvanghuis] , zal deze beperking van zijn vrijheid minimaal zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om tevens een contactverbod op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt naar [slachtoffer 1] . Niet alleen heeft verdachte een fors strafblad en wordt het recidiverisico door de reclassering als hoog ingeschat, ook blijkt uit het dossier dat verdachte ondanks het toegangsverbod vrijwel elke dag naar [opvanghuis] ging waar ook [slachtoffer 1] verblijft.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert voor feit 1 een totale schadevergoeding van € 10.780,95, bestaande uit een bedrag van € 780,95 aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade bestaat uit een drietal posten. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 325,95 voor het eigen risico 2024 vanuit de zorgverzekering en het bedrag van € 70,00 aan ziekenhuisdaggeldvergoeding volledig toewijsbaar. Deze schade is voldoende toegelicht en onderbouwd en is niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. Het gevorderde bedrag van € 385,00 voor het voorschot eigen risico 2025 vanuit de zorgverzekering acht de rechtbank niet toewijsbaar, omdat dit toekomstige schade betreft. De benadeelde partij zal voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard en kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij nadelige lichamelijke en psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Vast staat dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel waarvan de benadeelde veel last heeft ondervonden en nog steeds ondervindt. Er zijn onvoldoende concrete gegevens aangevoerd om aan te kunnen nemen dat sprake is van objectief vast te stellen geestelijk letsel. Nu dit niet kan worden vastgesteld, moet worden beoordeeld of sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De aard en de ernst van de normschending door verdachte brengt in dit geval met zich dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 6.000,00 billijk. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard en kan de vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De toegewezen materiële en immateriële schade staan in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen, te rekenen vanaf het moment waarop het feit werd gepleegd en de schade is ontstaan, namelijk 28 juli 2024. Daarnaast wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarmee verdachte verplicht wordt het toegekende schadebedrag te betalen. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) zal de inning van het schadebedrag verzorgen, en bij niet-betaling kan gijzeling als dwangmiddel worden toegepast.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 300, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair:zware mishandeling;
Feit 2:mishandeling;
Feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt op de maatregel (38v Wetboek van Strafrecht) dat verdachte voor de duur van
twee jaar zich niet zal ophouden in het gebied in [plaats] , begrensd door de straten: [straat 1] , [straat 2] , [straat 3] , [straat 4] , [straat 5] , en de binnenzijde van deze straten inclusief alle genoemde wegen;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaanmet een totaal van maximaal zes maanden vervangende hechtenis;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1] van € 6.395,95waarvan € 395,95 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] (feit 1), € 6.395,95te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 juli 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling
66 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. V. Jurres-Bos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 november 2024.
Mr. Speekenbrink is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 28 juli 2024 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk aan de onderkaak en/of een comminutieve breuk aan de bovenkaak met uitgebreid tandletsel heeft toegebracht door
- voornoemde [slachtoffer 1] meerdere malen met kracht te stompen en/of te slaan op/tegen het gezicht en/of
- met kracht een (kapot) bierflesje, in elk geval een hard en/of scherp voorwerp, tegen het (achter)hoofd en/of gezicht van voornoemde Atansijevic te gooien en/of te slaan;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 juli 2024 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- voornoemde [slachtoffer 1] meerdere malen met kracht heeft gestompt en/of heeft geslagen op/tegen het gezicht en/of
- met kracht met een (kapot) bierflesje, in elk geval een hard en/of scherp voorwerp, tegen het (achter)hoofd en/of gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gegooid en/of heeft geslagen;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 juli 2024 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer 1] meerdere malen met kracht te stompen en/of te slaan op/tegen het gezicht en/of
- met kracht een (kapot) bierflesje, in elk geval een hard en/of scherp voorwerp, tegen het (achter)hoofd en/of gezicht van voornoemde Atansijevic te gooien, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk aan de onderkaak en/of een comminutieve breuk aan de bovenkaak met uitgebreid tandletsel ten gevolge heeft gehad;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 28 juli 2024 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] met kracht te slaan en/of te stompen tegen het gezicht;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 29 juli 2024 te Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een dienstvoertuig (personenauto) met [kenteken] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Nationale Politie, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)