ECLI:NL:RBZWB:2024:7994

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
02-255471-24 en 02-160324-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met geweld in de nachtelijke uren

Op 22 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De verdachte, geboren in 1986 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het dwingen van een slachtoffer tot de afgifte van geld door middel van bedreiging met geweld. De feiten vonden plaats op 9 augustus 2024, toen de verdachte de woning van het slachtoffer binnenging door een ruit in te slaan en met een hamer dreigende woorden te uiten. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, werden aan het voorwaardelijke deel van de straf verbonden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de instabiliteit in zijn leven. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde een schadevergoeding van €3209,98, welke door de rechtbank volledig werd toegewezen, inclusief wettelijke rente.

Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De rechtbank baseerde haar beslissing op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en benadrukte de noodzaak van toezicht en begeleiding door de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02-255471-24 en 02-160324-23 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1986 te [geboorteplaats] ( [land] ),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg, [locatie] ,
raadsman mr. G.W. Wurpel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
9 augustus 2024 [slachtoffer] in de nacht in haar woning in [plaats] heeft gedwongen om geld af te geven door onder meer via een kapotgeslagen ruit in de voordeur met gezichtsbedekking op de woning te betreden, een hamer in haar richting te houden en daarbij dreigende woorden te uiten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 9 augustus 2024 te [plaats] omstreeks 02:18 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 30 euro, dat aan die [slachtoffer] toebehoorde, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat:
- hij de ruit in de voordeur kapot heeft geslagen met een hamer om zich toegang tot de woning te verschaffen en
- hij vervolgens met enige gezichtsbedekking de woning van die [slachtoffer] heeft betreden en
- hij die [slachtoffer] een hamer heeft getoond en die hamer boven zijn hoofd heeft geheven en die hamer in de richting van die [slachtoffer] heeft gehouden en
- ( daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: 'Schiet op, ik wil geld', 'maakt
mij niet uit, ik wil geld', 'Schiet op anders sla ik je'.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen en een fors deel van de op te leggen straf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing. Midden in de nacht heeft verdachte met een klauwhamer de ruit van de voordeur van de woning van zijn ex-vriendin ingeslagen. Hij is vervolgens met gezichtsbedekking op haar woning ingegaan. Het
slachtoffer werd wakker van het glasgerinkel en op de trap kwamen zij elkaar tegen. Verdachte hield de hamer boven zijn hoofd en richting het slachtoffer en heeft dreigend tegen haar gezegd dat hij geld wilde en dat hij haar anders zou slaan. Het slachtoffer heeft dertig euro aan verdachte afgegeven.
Verdachte heeft geen respect getoond voor de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar eigendommen. De eigen woning is bij uitstek een plek waar iemand zich veilig moet
kunnen voelen. Het is algemeen bekend dat een dergelijke gebeurtenis een grote impact
heeft op slachtoffers. Dat is ook hier het geval geweest. Het slachtoffer heeft op de zitting een verklaring afgelegd, waaruit blijkt dat het een zeer beangstigende ervaring voor haar is geweest. Ook de vier kinderen van de broer van het slachtoffer, die op dat moment bij haar logeerden, zijn doodsbang geweest. Zo heeft een van de kinderen zich tijdens het incident op zolder achter een kussen verstopt.
Persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte 9 augustus 2024, waaruit onder meer blijkt dat hij in 2023 is veroordeeld voor mishandeling. Verdachte liep ten tijde van het bewezenverklaarde feit in een proeftijd. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 1 november 2024. Er is sprake van instabiliteit op alle leefgebieden. Verdachte beschikt niet over huisvesting en een inkomen en heeft geen zinvolle dagbesteding. Er zijn zorgen over zijn psychosociaal functioneren in combinatie met zijn middelengebruik. Volgens de reclassering gebruikt verdachte alcohol om zijn spanningen en emoties te dempen. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Verdachte heeft eerder (forensische) trajecten doorlopen, die vooralsnog niet hebben geleid tot het terugdringen van recidive en langdurige abstinentie. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een contact- en locatieverbod en meewerken aan schuldhulpverlening en middelencontrole. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn zich aan de bijzondere voorwaarden te houden.
Strafoplegging
Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde volgt dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor een woningoverval als uitgangspunt geformuleerd een gevangenisstraf van drie jaren als sprake is van bedreiging. De rechtbank weegt als strafverhogende omstandigheden mee dat het feit midden in de nacht is gepleegd, dat er kinderen in de woning aanwezig waren en dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een klauwhamer. De rechtbank acht daarom voor het bewezenverklaarde feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden passend.
De rechtbank ziet in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Gelet op de bij verdachte vastgestelde problematiek, acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte na zijn detentie de behandeling en begeleiding krijgt die hij volgens de reclassering nodig heeft. Om dat te bewerkstelligen, zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijke strafdeel. De duur van dat strafdeel bepaalt de rechtbank op zes maanden, zodat verdachte een stevige stok achter de deur heeft. De daarbij bepaalde proeftijd zal drie jaren bedragen.
Conclusie
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij, [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 3209,98, bestaande uit € 209,98 aan materiële schade en € 3000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde materiële schade, bestaande uit de kosten voor de aanschaf van een
beveiligingscamera met batterij en de afhandig gemaakte 30 euro, komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. Het geldbedrag van 30 euro is niet betwist. De kosten voor de beveiligingscamera zijn met een factuur onderbouwd. De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde feit gevoelens van angst ervaren en heeft daarom na het feit een extra beveiligingscamera (voor de achterdeur) aangeschaft. Deze kosten staan daarmee naar het oordeel van de rechtbank in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit. De aanschaf van een dergelijke camera kan immers bijdragen aan het psychisch herstel van de benadeelde partij door het verminderen van gevoelens van angst. De rechtbank zal dan ook het materiële deel van de vordering, ter hoogte van € 209,98, toewijzen.
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De hoogte van het gevorderde bedrag (€ 3000,-) is namens de verdachte niet betwist en zal door de rechtbank worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering dus in zijn geheel toewijzen. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 9 augustus 2024 is ontstaan.
Tot slot zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 6 oktober 2023 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 (tweeënveertig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij verslavingsreclassering Novadic-Kentron op het adres Jan Wierhof 14 te Tilburg (telefoonnummer 013-5837500), en zich daarna gedurende de proeftijd zal blijven melden op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo lang en zo frequent als de reclassering dat noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd laat behandelen door forensische GGZ-instelling Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. De
justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect – contact legt of laat leggen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1988, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zich niet bevindt in de straat van [slachtoffer] , [naam straat] te [plaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan het aflossen van schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, waarbij verdachte de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp);
* dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan de controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle;
van rechtswege gelden voorts als voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 6 oktober 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-160324-23
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een
taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, subsidiair 30 (dertig) dagen hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3209,98, waarvan € 209,98 aan materiële schade en € 3000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 3209,98 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 42 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. van Beelen, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. D.H. Hamburger, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 november 2024.
Mr. Hamburger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 9 augustus 2024 te [plaats] omstreeks 02:18 uur, in elk geval
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer]
heeft gedwongen tot de afgifte van, een geldbedrag, te weten 30 euro, in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte toebehoorde, welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat:
- hij de ruit in de voordeur kapot heeft geslagen met een hamer, althans een hard
voorwerp om zich toegang tot de woning te verschaffen en/of
- hij (vervolgens) met een masker, althans enige gezichtsbedekking, de woning van
die [slachtoffer] heeft betreden en/of
- hij die [slachtoffer] met een hamer, althans een voorwerp, heeft getoond, en/of die
hamer boven zijn hoofd heeft geheven en/of die hamer in de richting van die
[slachtoffer] heeft gehouden en/of
- ( daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: 'Schiet op, ik wil geld', 'maakt
mij niet uit, ik wil geld', 'Schiet op anders sla ik je', althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking.
( art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )