ECLI:NL:RBZWB:2024:7988

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
02-069888-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door snelheidsovertreding en onvoorzichtig rijgedrag

Op 22 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 september 2022 betrokken was bij een verkeersongeval in Breda. De verdachte, geboren in 2001, werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk ongeval door als bestuurder van een auto te hard te rijden en niet voldoende op te letten. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van schuld aan de dood van een fietser, die door de auto van de verdachte was aangereden. Tijdens de zitting op 8 november 2024 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte te hard had gereden, maar dat zijn snelheid niet zodanig was dat hij de fietser niet had kunnen zien of dat de fietser geen voorrang had kunnen geven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, en sprak hem vrij van het primair tenlastegelegde feit van schuld aan de dood van de fietser. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gevaar op de weg had veroorzaakt door te hard te rijden, wat had geleid tot de aanrijding. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de impact van het ongeval op de verdachte, die psychische gevolgen ondervond, en besloot om geen straf of maatregel op te leggen, maar de verdachte schuldig te verklaren zonder straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-069888-24
vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. S. van Eekelen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een auto schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor [slachtoffer] is gedood dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde bewezen. Het is aan verdachte zijn schuld te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden. Verdachte heeft op een druk kruispunt met een oversteekplaats voor fietsers de maximale snelheid overschreden. Hij heeft vervolgens zijn auto niet tijdig tot stilstand gebracht en is tegen [slachtoffer] aangereden. Hierdoor is [slachtoffer] overleden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair tenlastegelegde, omdat geen sprake is van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en omdat het verkeersongeval niet aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte dient ook te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde, omdat de snelheidsovertreding niet dusdanig is dat die snelheid in alle gevallen concreet gevaar veroorzaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verkeersongeval
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 25 september 2022 rond 00:12 uur op de Loevesteinstraat in Breda een verkeersongeval heeft plaatsgevonden tussen een auto en een fietser. De Loevesteinstraat is een voorrangsweg, waar een maximale snelheid geldt van 50 kilometer per uur. Op de plek van het verkeersongeval is een fietsoversteekplaats. Hier staan haaientanden op die oversteekplaats evenals het bord B6, wat betekent dat fietsers daar voorrang moeten geven aan auto’s op de Loevesteinstraat. Verdachte was de bestuurder van de auto en reed op de Loevesteinstraat. Verdachte reed te hard, namelijk 72 kilometer per uur. [slachtoffer] was de fietser en reed, zonder voorrang te geven aan verdachte, via de fietsoversteekplaats de Loevesteinstraat op. De auto van verdachte kwam in botsing met [slachtoffer] , waardoor [slachtoffer] zwaargewond raakte en later in het ziekenhuis kwam te overlijden.
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Bij de vraag of hier sprake van is, moet worden gekeken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Verder is van belang dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld en dat ook niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Voorop staat dat verdachte een verkeersovertreding heeft begaan. Hij heeft immers te hard gereden: 72 kilometer per uur waar 50 was toegestaan. Dit was rond 00:12 uur. Het was dus donker. De rechtbank gaat er vanuit dat er op dat moment ook weinig ander verkeer was op de Loevesteinstraat. Het overzicht op de Loevesteinstraat vanuit de fietsoversteekplaats is goed. In het donker zijn auto’s voor overstekende fietsers dan ook goed zichtbaar door de koplampen. De auto van verdachte moet voor [slachtoffer] dus zichtbaar zijn geweest. Hoewel verdachte te hard reed, was zijn snelheid niet dusdanig hoog dat [slachtoffer] daarop niet had kunnen anticiperen met oversteken. Verdachte kende de Loevesteinstraat en wist dus dat hij voorrang had. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gemiddeld weggebruiker – en dus ook verdachte – er niet bedacht op hoefde te zijn dat een overstekende fietser hem geen voorrang zou verlenen. De verkeerssituatie ter plekke vroeg dus niet om extra oplettendheid van verdachte. Dat betekent dat verdachte in wezen één verwijt treft, namelijk dat hij te hard heeft gereden. De rechtbank is van oordeel dat deze gedraging – gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden – niet de ondergrens raakt van de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en onoplettendheid, zoals bedoeld in artikel 6 WVW. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde feit.
Artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Om tot bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, moet sprake zijn van een zodanige gedraging van verdachte dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte wel als gevaarzettend gedrag worden gekwalificeerd. Door te hard te rijden heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt in een aanrijding. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 september 2022 in de gemeente Breda als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Loevesteinstraat,
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden (te weten ongeveer 72 kilometer per uur) en
- met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen de fietser heeft gebotst, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 80 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van één jaar met een proeftijd van twee jaren. Zij wijkt af van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, omdat het verkeersongeval veel impact heeft gehad op verdachte en hij goed contact heeft gehad met de nabestaanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. Het verkeersongeval heeft grote impact gehad op verdachte. Hij heeft een posttraumatische stressstoornis (PTSS) opgelopen en heeft daarvoor een EMDR-traject afgerond. Ook heeft verdachte gesprekken gehad met de nabestaanden. Bovendien is de redelijke termijn overschreden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding door met een auto harder te rijden dan de toegestane maximale snelheid. Hierdoor heeft hij gevaar veroorzaakt op de weg, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt in een aanrijding met een fietser, [slachtoffer] . Als gevolg van deze aanrijding is de heer [slachtoffer] overleden.
Het daardoor veroorzaakte leed voor de nabestaanden is groot en onherstelbaar. Zij moeten een vader, broer en vriend missen en staan voor de zware taak om dit verlies een plaats in hun leven te geven. De nabestaanden en verdachte hebben met elkaar gesproken en deze gesprekken hebben zowel verdachte als de nabestaanden geholpen bij het verwerken van de gebeurtenis.
De rechtbank houdt er rekening mee dat het ongeval ook gevolgen voor verdachte zelf heeft gehad. Verdachte ervaarde schuldgevoelens, had herbelevingen, was prikkelbaar en trok zich terug uit zijn sociale omgeving. Volgens de GZ-psycholoog was bij verdachte sprake van een PTSS, waarvoor hij een EMDR-traject heeft ondergaan. Op de zitting is gebleken dat verdachte nog steeds de nadelige psychische gevolgen van het ongeval ervaart. Hij zal dit ongeval de rest van zijn leven herinneren en met zich moeten dragen.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden ziet de rechtbank in dit geval niet in welk doel nog gediend is met de oplegging van een straf of maatregel. Vanuit het oogpunt van vergelding, maar ook vanuit het oogpunt van preventie heeft een straf in deze zaak geen toegevoegde waarde. De rechtbank zal daarom verdachte, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 november 2024.
Mr. S.W.M. Speekenbrink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 25 september 2022 in de gemeente Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Loevesteinstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur te rijden (te weten ongeveer 72 kilometer per uur), in elk geval te rijden met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, en/of (vervolgens)
- onvoldoende zijn snelheid te minderen en/of aan te passen bij het naderen van de (voor voetgangers en fietsers bestemde) oversteekplaats van ter hoogte van de Mathenessestraat, alwaar een fietser overstak of over wilde steken, althans zich op voornoemde weg(en) bevond en/of onvoldoende afstand te bewaren tot en/of onvoldoende rekening te houden met die fietser en/of
- (daarbij) met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen die fietser en/of tegen de fiets waarop die fietser reed te botsen en/of te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
(art. 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 september 2022 in de gemeente Breda als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Loevesteinstraat,
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden (te weten ongeveer 72 kilometer per uur), in elk geval heeft gereden met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, en/of (vervolgens)
- onvoldoende zijn snelheid heeft geminderd en/of aangepast bij het naderen van de (voor voetgangers en fietsers bestemde) oversteekplaats ter hoogte van de Mathenessestraat, alwaar een fietser overstak of over wilde steken, althans zich op voornoemde weg(en) bevond en/of onvoldoende afstand heeft bewaard tot en/of onvoldoende rekening gehouden met die fietser en/of
- (daarbij) met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen die fietser en/of tegen de fiets waarop die fietser reed heeft gebotst en/of gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art. 5 Wegenverkeerswet 1994).