ECLI:NL:RBZWB:2024:7987

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
02-151089-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over dierenverwaarlozing en niet-naleving van toegangseisen door houder van dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de Wet Dieren en artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1980 en woonachtig in Halderberge, werd beschuldigd van het onthouden van de nodige zorg aan zijn dieren, waaronder honden, katten en fretten, en het niet voldoen aan een bevel om toegang tot zijn woning te verlenen aan de autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn dieren in verwaarloosde en onhygiënische omstandigheden hield, wat leidde tot ernstige gezondheidsproblemen voor de dieren. Tijdens de zitting op 8 november 2024 heeft de officier van justitie de feiten als wettig en overtuigend bewezen aangemerkt, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor het onthouden van voedsel en water aan de dieren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet de zorg heeft geboden die de dieren nodig hadden, en heeft hem schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met een proeftijd van drie jaar. Tevens is er een houdverbod voor dieren opgelegd voor de duur van drie jaar, waarbij de verdachte geen dieren mag houden en moet meewerken aan toezichtcontroles door de relevante autoriteiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten zwaar laten meewegen in haar beslissing, gezien de verwaarlozing en de slechte leefomstandigheden van de dieren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-151089-24
vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. T. Roggenkamp, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering heeft de politierechter de zaak naar de meervoudige kamer verwezen.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 november 2024, gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaak tegen [medeverdachte] (02-151090-24).
Op de zitting hebben de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: als houder van dieren, de nodige zorg aan die dieren heeft onthouden;
feit 2: niet heeft voldaan aan een gegeven bevel om mee te werken aan het verlenen van toegang tot zijn woning.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het onderdeel met betrekking tot het onthouden van eten en drinken aan de dieren. In de woning van verdachte stonden eet- en drinkbakken. Deze waren enkel leeg op het moment van het binnentreden in de woning. De dierenarts is ook niet ingegaan op het feit dat aan de dieren eten en drinken zou zijn onthouden. Dat een aantal dieren was vermagerd, wordt mogelijk verklaard doordat zij ziek waren.
Voor de bewezenverklaring van het overige tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als houder van dieren, de nodige zorg aan die dieren heeft onthouden, zoals hierna onder 4.4 weergegeven. Tijdens de controle in de woning van de partner van verdachte, waar verdachte ook woont, waren de eet- en drinkbakken van de dieren leeg. Daarnaast waren meerdere dieren sterk vermagerd, waren meerdere dieren ziek, hadden zij wormen en/of vlooien en zag hun vacht er verwaarloosd uit. Het huis was overwegend sterk vervuild evenals de onderkomens voor de dieren.
De rechtbank acht daarom ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte niet heeft gezorgd voor een toereikende hoeveelheid voer en water voor de dieren.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 26 januari 2024, te [plaats] , gemeente Halderberge, als houder van dieren, te weten meerdere honden en katten en fretten, de nodige verzorging aan deze dieren heeft onthouden, door geen zorg te dragen voor
- een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden voor die dieren en/of
- een voldoende ruimte voor de fysiologische en ethologische behoeften van die dieren en/of
- een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan hun behoefte aan water kunnen voldoen;
- een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van de dieren en/of
- meerdere dieren die ziek lijken onmiddellijk op passende wijze worden verzorgd en/of
- dat de dieren voldoende toegang hebben tot verse lucht/zuurstof;
2
op 26 januari 2024 te [plaats] , gemeente Halderberge opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 5:5 AWB jo. artikel 8.2 Wet dieren jo. artikel 2 lid 1 Algemene wet op het binnentreden, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant] , hoofdagent bij de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, belast met de uitoefening van enig toezicht, door, nadat deze ambtenaar van hem had gevorderd de medewerking tot toegang tot de woning te verlenen, hieraan geen gevolg te geven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar. Aan de proeftijd dienen als bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld het verbod om dieren te houden en de meewerkplicht aan toezichtcontroles door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Landelijke Inspectie Dierenwelzijn en de politie. Daarnaast dient te worden opgelegd een maatregel als bedoeld in artikel 8.11a van de Wet dieren, inhoudende dat verdachte geen dieren zal houden voor de duur van drie jaar. De officier van justitie vordert dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte is geen dierenbeul, maar geeft juist veel om dieren. Als hij een dier aangeboden kreeg, nam hij die samen met zijn vriendin in huis en zorgden zij daarvoor. Verdachte heeft dan ook de beste bedoelingen gehad, maar het is misgegaan doordat zijn vriendin ziek is geworden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet dieren. Hij heeft vijftien honden, elf fretten en drie katten verwaarloosd en in onhygiënische en vervuilde omstandigheden gebracht en gelaten. De woning waar de dieren verbleven en hun hokken lagen vol met urine en ontlasting en er hing een zeer sterke ammoniaklucht. De vacht van de honden was doordrenkt met urine en hierdoor geel verkleurd. De eet- en drinkbakken van de dieren waren niet gevuld en enkele dieren waren sterk vermagerd. De honden en katten hadden vlooien en een aantal had direct medische zorg nodig. Eén hond verkeerde in dermate slechte toestand, dat die is overleden en een andere hond moest direct worden geëuthanaseerd. Het dossier bevat foto’s van de schrijnende situatie waar de dieren voor een langere tijd in hebben geleefd, waaronder een foto van een matras volledig bedekt met de ontlasting van dieren.
Daarnaast heeft verdachte op de dag van de controle door de politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn niet meegewerkt aan het verlenen van toegang tot zijn woning, terwijl de verbalisanten en de inspectiedienst juist ter plaatse kwamen voor het toezicht op het welzijn van de dieren.
Verdachte was als houder van de dieren verantwoordelijk voor de zorg en het welzijn van deze dieren en had, indien hij niet meer voor de dieren kon zorgen, hulp moeten inschakelen of er in ieder geval voor moeten zorgen dat de dieren elders ondergebracht werden in plaats van ze van goede zorg te onthouden. Daarmee heeft verdachte het welzijn van deze dieren ernstig benadeeld en de gezondheid van deze dieren in gevaar gebracht. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 31 juli 2024, waarin wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat verdachte drie jaar lang maximaal twee dieren mag houden en dat hij moet meewerken aan de controle hierop. Verder blijkt uit het rapport dat er financiële problemen zijn met een schuld van meer dan € 20.000,00. De overige leefgebieden zijn stabiel.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de straf zoals die door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is. De rechtbank legt dus aan verdachte op een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar. Aan de proeftijd zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden dat verdachte geen dieren mag houden en dat hij moet meewerken aan toezichtcontroles hierop door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Landelijke Inspectie Dierenwelzijn en de politie. De rechtbank is – anders dan de reclassering – op basis van de ernst van feit 1 van oordeel dat verdachte ook niet de nodige zorg zal kunnen bieden aan twee dieren. Verdachte moet eerst orde op zaken stellen in zijn leven voordat hij voor dieren kan zorgen.
Verder legt de rechtbank aan verdachte op een maatregel op grond van artikel 8.11a van de Wet dieren. Deze maatregel houdt in dat verdachte drie jaren geen dieren mag houden. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal begaan dat de gezondheid en het welzijn van dieren benadeelt. Het welzijn van dieren is er niet bij gebaat wanneer zij door verdachte worden gehouden. Gebleken is dat verdachte niet de zorg kan bieden die dieren nodig hebben. De dieren zijn immers voor een lange tijd verwaarloosd en hebben in een slechte toestand geleefd. Dit lijkt verdachte ook op de zitting niet te hebben ingezien. Om die redenen wordt de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard. De rechtbank acht hierbij een termijn van drie jaar passend.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, 2.2, 8.11, 8.11a en 8.12 van de Wet dieren en 1.6 en 1.7 Besluit houders van dieren, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste
lid, van de Wet dieren, meermalen gepleegd;
feit 2:opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk
voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht
belast;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Taakstraf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagen;
Voorwaardelijke gevangenisstraf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - dieren zal houden;
* dat verdachte met betrekking tot het houdverbod van dieren zal meewerken aan toezichtcontroles van de Landelijke Inspectie Dierenwelzijn, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de politie;
van rechtswege geldt voorts als voorwaarde:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
Maatregel houdverbod dieren
- verdachte zal drie jaren op
geen enkele wijze - direct of indirect - dieren houden;
- verdachte
werktmet betrekking tot het houdverbod van dieren
mee aan toezichtscontrolesvan de Landelijke Inspectie Dierenwelzijn, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de politie;
- bepaalt dat de maatregel houdverbod dieren en de meewerkplicht aan de toezichtcontroles
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 november 2024.
Mr. D.H. Hamburger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 26 januari 2024, te [plaats] , gemeente Halderberge als houder van een of meer dieren, te weten een of meerdere honden en/of katten en/of fretten, de nodige verzorging aan dat/deze dieren heeft onthouden, door geen zorg te dragen voor
- een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden voor dat/die dieren en/of
- een voldoende ruimte voor de fysiologische en ethologische behoeften van dat/die dieren en/of
- een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan haar/zijn/hun behoefte aan water kan/kunnen voldoen;
- een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het/de dieren en/of
- een of meerdere dieren dat/die ziek of gewond lijkt/lijken onmiddellijk op passende wijze wordt/worden verzorgd en/of
- dat het/de dieren voldoende toegang hebben tot verse lucht/zuurstof; zijnde de terminologie gebezigd in deze tenlastelegging in de zin van de Wet dieren
(art. 2.2 lid 8 Wet dieren)
2
hij op of omstreeks 26 januari 2024 te [plaats] , gemeente Halderberge opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 5:5 AWB jo. artikel 8.2 Wet dieren jo. artikel 2 lid 1 Algemene wet op het binnentreden, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant] , hoofdagent bij de politie Eeenheid Zeeland-West-Brabant en/of [inspecteur] , districtsinspecteur in dienst van de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar en/of ambtenaren hem had bevolen of van hem had gevorderd de medewerking tot toegang tot de woning te verlenen, hieraan geen gevolg te geven;
(art. 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht).