ECLI:NL:RBZWB:2024:798

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
02/120954-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijke schuld door onoplettend rijgedrag met dodelijke afloop

Op 12 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 maart 2023 een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij een fietser is overleden. De verdachte, bestuurder van een vrachtwagen, heeft tijdens het afslaan op een rotonde het slachtoffer niet gezien, wat leidde tot een fatale botsing. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van aanmerkelijke schuld door onoplettend rijgedrag, ondanks dat de verdachte niet opzettelijk handelde. De officier van justitie had een taakstraf van 180 uur geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 120 uur op, waarvan 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar opgelegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die na het ongeval emotioneel was geraakt en professionele hulp zocht. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/120954-23
vonnis van de meervoudige kamer van 12 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. C. Karsdorp, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] is overleden, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is overleden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vast staat dat verdachte op 22 maart 2023 rond 8.00 uur als bestuurder van een vrachtwagen op de Plantijnlaan in de bebouwde kom Etten-Leur reed. Het was op dat moment licht en de weg was droog. Terwijl verdachte een rotonde naderde, heeft hij de vrachtwagen laten uitrollen en heeft hij enkele verkeersdeelnemers laten voorgaan die van links kwamen. Verdachte wilde vervolgens via de rotonde rechtsaf slaan en de Concordialaan op rijden. Hij keek daartoe in zijn rechterspiegels. [slachtoffer] fietste op dat moment parallel aan verdachte op de Plantijnlaan en wilde rechtdoor rijden over de rotonde. Bij het afslaan op de rotonde heeft verdachte het slachtoffer niet gezien. De fiets van het slachtoffer is in botsing gekomen met de vrachtwagen van verdachte en door deze botsing zijn het slachtoffer en haar fiets onder de vrachtwagen terechtgekomen. Als gevolg van het hierdoor opgelopen letsel is het slachtoffer ter plaatse overleden.
Voorts staat vast dat aan het begin van de Concordialaan een verkeersbord staat met daarop een geslotenverklaring voor vrachtverkeer. Daaronder hangt een bord waaruit blijkt dat bestemmingsverkeer is uitgezonderd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het ondanks voornoemd bord voor hem en andere chauffeurs gebruikelijk was om de route naar [bedrijf] op deze wijze te rijden. Ook heeft verdachte verklaard dat hij en zijn vrachtwagen de dag van het ongeval geen bestemmingsverkeer waren.
Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van
schuldin de zin van artikel 6 van de WVW. Daarvan is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt volgens vaste jurisprudentie af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Ook geldt dat in het algemeen een enkel moment van onoplettendheid niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De meetlat waarlangs het optreden van de bestuurder wordt gelegd, bestaat uit de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Blijft de verdachte daarbij aanzienlijk achter, dan handelt hij met de voor artikel 6 van de WVW vereiste schuld.
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien en daardoor geen voorrang heeft verleend, niet automatisch betekent dat sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De rechtbank heeft hiervoor echter vastgesteld dat verdachte daarnaast de Concordialaan is ingereden met zijn vrachtwagen terwijl dit die dag voor hem niet was toegestaan omdat hij geen zogenaamd bestemmingsverkeer was. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is van twee verschillende gedragingen die beide een bijdrage hebben geleverd aan het verkeersongeval. Het verkeersongeval had immers niet plaatsgevonden wanneer verdachte het bord voor geslotenverklaring voor vrachtverkeer had gerespecteerd en via één van de andere drie beschikbare routes naar [bedrijf] was gereden. Dat verdachte heeft afgewogen, mede na overleg hierover met zijn [werkgever] , dat hij de door hem gekozen route het meest veilig vond, maakt dat niet anders. De rechtbank is daarom van oordeel dat er wel sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW en acht, net als de officier van justitie, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. Wel merkt de rechtbank hierbij op dat de ondergrens van de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid maar net wordt gehaald. De rechtbank zal daar in de strafmaat rekening mee houden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 maart 2023 te Etten-Leur als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Plantijnlaan en de rotonde Plantijnlaan – Concordialaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onoplettend, zich niet voldoende te vergewissen en zich niet voldoende te blijven vergewissen dat het op de rotonde (rechts) naast hem, verdachte, gelegen (verplichte) fietspad vrij was van overige verkeersdeelnemers (fietsers) en bij het afslaan naar rechts (richting Concordialaan), geen voorrang te verlenen aan een op de fietsstrook van die rotonde rechtdoor gaande fietser ( [slachtoffer] ), terwijl de Concordialaan gesloten was verklaard voor vrachtverkeer, welke geslotenverklaring (gezien vanuit de rijrichting van verdachte) kenbaar werd gemaakt middels het bord C7 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en welk bord was voorzien van een onderbord als bedoeld in artikel 67, eerste lid onder c reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, voorzien van de tekst “uitgezonderd bestemmings-verkeer” (en verdachte rijdend in een vrachtauto niet tot het bestemmingsverkeer behoorde),
en vervolgens in botsing te komen met voornoemde fiets en fietser ( [slachtoffer] ),
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Strafbaarheid feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Strafbaarheid verdachte
5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat er bij verdachte geen sprake is van afwezigheid van alle schuld.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in alinea 4.3.2. overwogen dat zij van oordeel is dat verdachte in aanmerkelijk mate schuld heeft gehad aan het onderhavige verkeersongeval. Het verweer van de verdediging dat sprake is van afwezigheid van alle schuld wordt derhalve verworpen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, subsidiair te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstan-digheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden. Hoewel verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld, neemt dit niet weg dat het slachtoffer het grootste goed dat zij bezat, namelijk haar leven, is afgenomen. Daarnaast betekent haar dood voor de nabestaanden een tragisch verlies wat des te meer pijn doet, nu zij geen afscheid van haar hebben kunnen nemen. Anderzijds staat voor de rechtbank vast dat het overlijden van het slachtoffer verdachte diep heeft geraakt en heeft hij na het ongeval alles gedaan wat je van iemand onder die omstandigheden mag verwachten. Verdachte is direct uitgestapt en heeft geprobeerd het slachtoffer te helpen tot het moment dat hij zelf is ingestort. Ook ter terechtzitting was verdachte geëmotioneerd en wordt duidelijk dat het ongeval hem nog steeds bezighoudt en hem fors belemmert in zijn dagelijkse bezigheden. Verdachte heeft hiervoor professionele hulp gezocht.
Voor het bepalen van de strafmodaliteit heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De oriëntatiepunten gaan, indien sprake is van aanmerkelijke schuld, uit van een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 1 jaar. Net als de officier van justitie acht de rechtbank een taakstraf passend. Wel ziet de rechtbank aanleiding om van het uitgangspunt en de eis van de officier van justitie af te wijken. Daarbij houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met het feit dat juridisch bezien sprake is van de ondergrens van aanmerkelijke schuld als bedoeld in artikel 6 WVW. Daarnaast onder-vindt verdachte zelf dagelijks de (geestelijke en lichamelijke) gevolgen van dit feit en heeft hij een blanco strafblad.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Verdachte zal de komende periode EMDR-therapie gaan volgen en hij heeft zijn werk nog niet volledig kunnen oppakken. De therapie, het reïntegratie-traject en de taakstraf zullen het nodige van verdachte vergen.
Gelet op het voorgaande legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in het rijgedrag van verdachte geen aanleiding om de ontzegging van de rijbevoegdheid voor een langere duur op te leggen dan de landelijke oriëntatiepunten voorstellen. De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke rijontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van een jaar met daaraan gekoppeld een proeftijd van twee jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. M.M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 februari 2024.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.