ECLI:NL:RBZWB:2024:7975

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
BRE - 23 _ 9110 en 23 _ 9122
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroepen tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting en schending van hoorrecht

Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 23/9110 en BRE 23/9122, waarin belanghebbende in beroep ging tegen twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting. De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen deze naheffingsaanslagen ongegrond verklaard. Belanghebbende beschikte over een bewonersvergunning die was verlopen op 28 februari 2023, maar had haar auto geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen op momenten dat dit wel verplicht was. Tijdens de zitting op 19 november 2024 heeft de rechtbank vastgesteld dat belanghebbende niet was gehoord, ondanks haar verzoeken daartoe in de bezwaarschriften. De rechtbank oordeelde echter dat deze schending van het hoorrecht niet leidde tot vernietiging van de naheffingsaanslagen, omdat de feiten vaststonden en partijen het eens waren over de omstandigheden. De rechtbank besloot de zaken niet terug te wijzen naar de heffingsambtenaar, maar zelf in de zaken te voorzien, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepen van belanghebbende zijn ongegrond verklaard, en de naheffingsaanslagen blijven in stand. De heffingsambtenaar is wel verplicht het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De rechtbank heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/9110 en 23/9122
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 19 november 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 juli 2023 het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer 1] (de eerste naheffingsaanslag) ongegrond verklaard.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 juli 2023 het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer 2] (de tweede naheffingsaanslag) ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, vergezeld van [naam 1], en namens de heffingsambtenaar [naam 2]. Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

2. Belanghebbende beschikte voor haar auto met het [kenteken] (de auto) over een bewonersvergunning geldig tot en met 28 februari 2023 voor [zone] in [plaats] (de parkeervergunning).
2.1.
Tijdens controles op 6 maart 2023 omstreeks 21:08 uur en op 18 maart 2023 omstreeks 21:16 is door parkeercontroleurs geconstateerd dat de auto geparkeerd stond op een parkeerplaats in de [straat] te [plaats] en dat geen parkeerbelasting is voldaan.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, zijn de naheffingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd. De naheffingsaanslagen bedragen ieder € 54,77, bestaande uit een bedrag van belasting van € 1,00 en € 53,77 aan kosten van de naheffingsaanslag.
Horen
2.3.
In het bezwaarschrift tegen de eerste naheffingsaanslag staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Graag vraag ik uitstel van betaling aan voor [aanslagnummer 2] t.w.v. 54,77 euro. Als dit verzoek wordt afgewezen, wens ik gehoord te worden.”
2.4.
In het bezwaarschrift tegen de tweede naheffingsaanslag staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Ik zal de boetes betalen en bezwaar blijven maken. Als dit verzoek wordt afgewezen, wens ik gehoord te worden.”
2.5.
Belanghebbende stelt dat zij ten onrechte niet is gehoord, terwijl zij daar in haar bezwaarschriften wel om heeft verzocht. Vaststaat dat belanghebbende niet is gehoord. De rechtbank is van oordeel, gelet op de formulering van de hoorverzoeken in beide bezwaarschriften, dat de heffingsambtenaar niet zonder meer van het horen van belanghebbende had mogen afzien. Dat heeft hij wel gedaan. Dat betekent dat in beide zaken het hoorrecht van belanghebbende is geschonden.
2.6.
Een schending van het hoorrecht leidt, anders dan belanghebbende kennelijk meent, niet tot vernietiging van de naheffingsaanslagen. Bij een schending van het hoorrecht moeten de zaken als uitgangspunt worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar, zodat hij belanghebbende alsnog kan horen. De rechtbank ziet daar in dit geval echter geen aanleiding voor. Vast is komen te staan dat partijen het eens zijn over de feiten. Belanghebbende is dus niet benadeeld door het uitblijven van de hoorgesprekken en de rechtbank acht het dan ook weinig zinvol om de zaken terug te wijzen naar de heffingsambtenaar om belanghebbende alsnog te horen. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb de geconstateerde schendingen van het hoorrecht passeren en zelf in de zaken voorzien.
De naheffingsaanslagen
2.7.
Vaststaat dat belanghebbende tijdens de controlemomenten niet meer beschikte over een geldige parkeervergunning voor de auto. Ook staat vast dat er tijdens de controlemomenten geen parkeerbelasting was voldaan voor het parkeren van de auto aan de [straat], terwijl er op die plek wel parkeerbelasting was verschuldigd. Die feiten zijn voldoende om de naheffingsaanslagen parkeerbelasting aan belanghebbende op te leggen. Dat belanghebbende, zoals zij heeft gesteld, niet de intentie had om te weinig belasting te betalen, maakt niet dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Immers, opzet of schuld zijn geen vereiste voor het opleggen van een naheffingsaanslag. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen als uitgangspunt terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
2.8.
Wat partijen nog verdeeld houdt is of het niet ontvangen van een attendering van de gemeente op het verlopen van de parkeervergunning, terwijl belanghebbende die attendering normaalgesproken wel ieder jaar ontvangt, in de weg staat aan het opleggen van de naheffingsaanslagen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. De attenderingen die de gemeente stuurt zijn slechts een service. Weliswaar zou het zo moeten zijn dat een attendering wordt verstuurd indien dit wordt aangegeven, maar indien dat niet gebeurt is dat geen reden om het niet (tijdig) verlengen van een parkeervergunning voor rekening van de heffingsambtenaar te laten komen. Belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor het verlengen van haar parkeervergunning. Het niet tijdig verlengen van de parkeervergunning, waardoor belanghebbende de naheffingsaanslagen heeft belopen, dient voor haar rekening en risico te blijven.
2.9.
Belanghebbende heeft de rechtbank nog verzocht om de naheffingsaanslagen uit coulance te verminderen omdat de hoogte van de naheffingsaanslagen (inclusief kosten) niet in verhouding staan tot de ten onrechte niet betaalde belasting. De rechtbank is niet bevoegd om op grond van coulance een naheffingsaanslag te vernietigen of te verminderen. De heffingsambtenaar heeft die ruimte wel, maar de heffingsambtenaar heeft in dit geval geen aanleiding gezien om de naheffingsaanslagen uit coulance te vernietigen of te verminderen. De eerste naheffingsaanslag is volgens de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende opgelegd en op het moment van de tweede controle (18 maart 2023) had belanghebbende al op de hoogte had kunnen zijn van de eerste naheffingsaanslag (6 maart 2023) en daarmee van het feit dat haar parkeervergunning was verlopen. Dat belanghebbende de eerste naheffingsaanslag pas op 22 maart 2023 heeft ontvangen, zoals zij stelt, houdt verband met een vertraging van de leasemaatschappij bij het doorzenden van die naheffingsaanslag. Die vertraging komt volgens de heffingsambtenaar voor rekening en risico van belanghebbende. Dat kan de rechtbank volgen en acht zij ook reëel.

Conclusie en gevolgen

3. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen in stand blijven.
3.1.
Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet de heffingsambtenaar het ter zake van beide beroepen betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn niet gesteld en zijn de rechtbank ook niet gebleken.
3.2.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal € 100 aan haar moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 19 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.