ECLI:NL:RBZWB:2024:7953

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
23/2750 ZW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering beoordeeld. Eiser had een ZW-uitkering ontvangen na zich op 18 november 2020 ziek te melden met hoofdpijn, duizeligheid en rugklachten. Het UWV beëindigde zijn uitkering per 31 januari 2022, na te hebben vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV handhaafde het besluit. De rechtbank behandelde de zaak op 23 mei 2024 en heropende het onderzoek op 16 oktober 2024 om aanvullende vragen aan het UWV te stellen.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De beoordeling was gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen die eiser lichamelijk en psychisch hebben onderzocht. Eiser had diverse klachten, maar de verzekeringsartsen concludeerden dat zijn beperkingen niet zodanig waren dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen een juist beeld van eisers klachten en belastbaarheid hebben gehad. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de conclusie van het UWV zouden kunnen weerleggen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 31 januari 2022 terecht is. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2750 ZW

uitspraak van 27 november 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A. Darrazi,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder,
gemachtigde: mr. C.J.G. Oom-Roumen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 30 december 2021 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 31 januari 2022.
Met het bestreden besluit van 5 april 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, tolk [naam 1] en de gemachtigde van het UWV.
Op de zitting is het onderzoek gesloten.
1.4.
Op 23 mei 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om nadere vragen te stellen aan het UWV.
Het UWV en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) hebben op deze vragen gereageerd.
1.5.
Op 16 oktober 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten nadat partijen is gevraagd of een nadere zitting gewenst is en zij hebben laten weten dat daaraan geen behoefte bestaat.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht eisers ZW-uitkering heeft beëindigd per 31 januari 2022.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker. Voor dat werk meldde hij zich op 18 november 2020 ziek met hoofdpijn, duizeligheidsklachten en rugklachten.
Het UWV heeft aan eiser met ingang van 18 november 2020 een ZW-uitkering toegekend.
Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiser in staat is om passende arbeid te verrichten en daarmee meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen. Het UWV heeft daarom eisers ZW-uitkering met het primaire besluit van
30 december 2021 met ingang van 31 januari 2022 beëindigd.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 5 april 2023 heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
3.2
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts ( [naam 2] ) heeft eiser gezien op het spreekuur, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser is uitgevallen met rugklachten en hoofdpijn. Onderzoeken bij het ziekenhuis en labonderzoeken hebben geen afwijkingen aan het licht gebracht. Eisers huisarts heeft de klachten als stressgerelateerd geduid en heeft medicatie voorgeschreven, onder andere slaapmedicatie en pijnstillers. Eiser komt regelmatig bij zijn huisarts die iedere keer medicatie voorschrijft. Eisers huidige klachten bestaan uit slecht slapen, veel piekeren, moe, hoofdpijn, niet helder nadenken. Eiser rookt veel en beweegt/onderneemt weinig. De ervaren spanningsklachten passen volgens de verzekeringsarts bij aanpassingsproblematiek bij een ongezonde lifestyle dan wel deconditionering en inefficiënte copingstrategie. Er spelen nog enige restklachten en lichte kwetsbaarheid. Daarom zijn enige beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren aan de orde. De ervaren somatische klachten zijn hoofdzakelijk stressgerelateerd en daarom zijn volgens de verzekeringsarts geen beperkingen op dynamisch of statisch vlak aan de orde. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 december 2021.
De verzekeringsarts b&b ( [naam 3] ) heeft eiser gezien tijdens de hoorzitting, hem psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. Hij heeft voorts medische informatie van eisers huisarts van 2 maart 2023 in zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de gestelde diagnoses niet juist zouden zijn. Eiser claimt een depressie maar voldoet niet aan de voorwaarden die daaraan gesteld worden. Dit blijkt uit het onderzoek door de primaire verzekeringsarts maar ook uit de onderzoeken van de POH en eigen onderzoek. Fysiek zijn er ook veel klachten die behandeld kunnen worden met medicatie maar waarvoor de onderzoeksbevindingen geen verklaring zouden kunnen bieden. Uitgaande van de gestelde diagnoses dient eiser niet onnodig zwaar belast te worden. De door de primaire verzekeringsarts gestelde beperkingen sluiten volgens de verzekeringsarts b&b aan bij de aard en ernst van de medische problematiek en passen bij de onderzoeksbevindingen. Bij dit type pathologie is enerzijds van belang een verslechtering van de medische situatie door structurele overbelasting te voorkomen. Anderzijds is ook van belang om bij deze problematiek in beweging te blijven en onderbelasting – en daardoor afname van de conditie en toename van de pijnklachten – te voorkomen. Van volledige arbeidsongeschiktheid is volgens de verzekeringsarts b&b geen sprake. Eiser is niet opgenomen in een ziekenhuis, niet ADL-afhankelijk, niet chronisch bedlegerig, er is geen sprake van disfunctioneren op grond van een ernstige psychische stoornis of sterk wisselende mogelijkheden. Er is voorts geen reden voor een urenbeperking. Er zijn geen energetische tekorten die te herleiden zijn tot een medisch objectiveerbare oorzaak, geen medische behandeling die tot niet-beschikbaarheid leidt noch een rechtvaardiging voor een urenbeperking op preventieve gronden.
4.2
Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Volgens eiser is hij meer beperkt dan door de verzekerings-artsen aangenomen.
Eiser heeft slaapproblemen en last van somberheid, pijn in maag, schouder, borst en benauwdheid. Eiser staat onder behandeling van de huisarts en een psycholoog. Desondanks zijn zijn fysieke klachten zijn toegenomen.
Eiser stelt dat zijn psychische en fysieke klachten onvoldoende zijn meegenomen en dat ten onrechte geen nadere informatie bij de huisarts en de psycholoog met betrekking tot zijn somatische klachten is opgevraagd.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie van zijn huisarts van 19 oktober 2023 overgelegd.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig geweest. Zij waren op de hoogte van de klachten van eiser, waaronder zijn psychische klachten, slaapproblemen en klachten aan maag, rug, hoofd, schouder, borst en benauwdheid. De verzekeringsartsen hebben naar die klachten onderzoek verricht. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien tijdens de hoorzitting, hem psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. Hij heeft voorts medische informatie van eisers huisarts van 2 maart 2023 in zijn onderzoek betrokken. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank geen onderzoeksactiviteiten gemist.
De rechtbank ziet dan ook geen reden voor het oordeel om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Daarbij betrekt de rechtbank dat het niet juist is dat de verzekeringsarts b&b geen medische informatie van de huisarts heeft betrokken, zoals eiser heeft gesteld. De verzekeringsarts b&b heeft namelijk het huisartsenjournaal van 2 maart 2023 in zijn onderzoek betrokken en beoordeeld.
Ook eisers stelling dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte geen informatie bij de psycholoog heeft opgevraagd, is niet juist. Op de zitting is gebleken dat eiser met de psycholoog de POH van de huisarts bedoelt. De verzekeringsarts b&b heeft met de brief van 16 februari 2023 verschillende vragen aan de huisarts gesteld, waaronder over het onderzoek door de POH, en daarop in reactie het huisartsenjournaal ontvangen. Uit die informatie blijkt slechts dat eiser een traject via POH-GGZ gevolgd heeft. Overigens hebben de verzekeringsartsen eiser psychisch onderzocht en er zijn in de FML beperkingen op het psychisch vlak in de rubrieken Persoonlijk en Sociaal functioneren aangenomen.
Eiser heeft gesteld dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld, dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen aangenomen en ter onderbouwing informatie van zijn huisarts van 19 oktober 2023 overgelegd.
De rechtbank constateert dat deze informatie in essentie gelijk is aan de informatie van de huisarts van 11 april 2022, die zich al in het dossier bevindt. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze informatie dus bij de verzekeringsarts b&b bekend was, zoals het UWV ook stelt, en dat hij deze informatie heeft betrokken in zijn beoordeling.
De rechtbank ziet in het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen of de medische informatie van de huisarts dan ook geen aanwijzing dat de verzekeringsartsen geen juist beeld hadden van eisers klachten en belastbaarheid noch dat zij die niet juist hebben ingeschat.
Voor zover eiser heeft beoogd aan te voeren dat hij volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden overweegt de rechtbank dat van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden pas sprake kan zijn als er geen benutbare mogelijkheden zijn. De criteria daarvoor zijn vastgelegd in artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheids-wetten. Er worden alleen geen benutbare mogelijkheden aangenomen als betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of instelling, bedlegerig is, lichamelijk niet zelfredzaam is of als gevolg van een ernstige psychische stoornis psychisch niet zelfredzaam is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b afdoende gemotiveerd dat dat bij eiser niet aan de orde is.
De rechtbank acht voorts de toelichting van de verzekeringsarts b&b om geen urenbeperking aan te nemen – dat er geen energetische tekorten zijn die te herleiden zijn tot een medisch objectiveerbare oorzaak, er geen medische behandeling is die tot niet-beschikbaarheid leidt en er geen rechtvaardiging is voor een urenbeperking op preventieve gronden – afdoende.
De rechtbank ziet daarom geen reden voor de conclusie dat de verzekeringsartsen eisers belastbaarheid hebben onderschat. Zij gaat dan ook uit van die belastbaarheid die is vastgelegd in de FML van 10 december 2021.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV ( [naam 4] ) heeft geconcludeerd dat eiser niet ongeschikt is voor het eigen werk omdat de belasting in die functie eisers belastbaarheid niet overschrijdt. Omdat de primaire verzekeringsarts echter arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk aanneemt, gaat de arbeidsdeskundige daar ook van uit. De arbeidsdeskundige is daarom overgegaan tot het duiden van functies. De arbeidsdeskundige heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (Sbc-code 111160), wikkelaar (Sbc-code 267053) en inpakker (Sbc-code 111190).
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b, [naam 5] )) heeft de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies beoordeeld op geschiktheid. De arbeidsdeskundige b&b vindt de functie inpakker (Sbc-code 111190) niet geschikt vanwege de inroostering tussen 7.00 uur en 9.30 uur. Eiser is aangewezen op regelmatige werktijden. De arbeidsdeskundige b&b heeft de volgende functies geselecteerd: textielproductenmaker (Sbc-code 111160), wikkelaar (Sbc-code 267053) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (Sbc-code 111171).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Eiser is ongeschikt geacht voor het eigen werk als productiewerker. Daarmee valt niet te rijmen dat hij thans geschikt wordt geacht voor soortgelijk werk.
5.3
De rechtbank heeft hierover nadere vragen gesteld aan het UWV, onder meer om welke reden/vanwege welke belasting de primaire verzekeringsarts eiser niet geschikt achtte voor het eigen werk.
De verzekeringsarts b&b ( [naam 3] ) heeft hierop geantwoord dat dat een inschatting van de primaire verzekeringsarts betrof op basis van de geconstateerde beperkingen. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn eisers beperkingen juist vastgesteld in de FML van 10 december 2021. Na onderzoek door de arbeidsdeskundige naar de belasting in het eigen werk in relatie tot de aangegeven beperkingen is gebleken dat eiser niet ongeschikt was voor dat werk. De visie van de primaire verzekeringsarts was dus onjuist.
De rechtbank acht deze toelichting afdoende. Zij ziet dan ook geen aanleiding om de geduide functies, vanwege de enkele reden dat het soortgelijke arbeid betreft als het eigen werk, ongeschikt voor eiser te achten.
De rechtbank ziet ook anderszins geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige b&b geselecteerde functies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij afdoende toegelicht dat deze functies eisers belastbaarheid niet overschrijden.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 31 januari 2022.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 31 januari 2022.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 27 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: Wettelijk kader

Ziektewet
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 2
1. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, bedoeld in de WAO, de Waz en de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong, de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in de hoofdstukken 1a, 2 en 3, van de Wajong, de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in de ZW en de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of de mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in de Wet WIA, worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek.
2. Van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien:
a. gedurende de periode waarin uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft;
b. indien uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene benutbare mogelijkheden heeft maar dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen drie maanden zal verliezen, en dit verlies in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt vastgesteld;
c. indien uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene benutbare mogelijkheden heeft maar dat hij wegens zijn terminale ziekte een zodanig slechte levensverwachting heeft dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen afzienbare termijn zal verliezen, en dit verlies in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt vastgesteld;
d. indien uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene zodanig wisselend belastbaar is voor arbeid dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft.
5. Benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid zijn alleen dan niet aanwezig indien:
a. betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
b. betrokkene bedlegerig is;
c. betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
d. betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.