In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een vrouw en een man, die in een echtscheiding verwikkeld zijn. De vrouw verzoekt om ontzegging van het recht op omgang met de minderjarigen door de man en uitbreiding van de zorgregeling. De standpunten van partijen zijn sterk uiteenlopend, waarbij de vrouw stelt dat er sprake is van psychische en fysieke mishandeling door de man, wat schadelijk is voor de minderjarigen. De man ontkent deze beschuldigingen en stelt dat de vrouw hem valselijk beschuldigt. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om onderzoek te doen naar de situatie van de minderjarigen en de omgangsregeling. De rechtbank heeft besloten de verzoeken aan te houden in afwachting van het raadsrapport, dat binnen vier maanden moet worden ingediend. De huidige zorgregeling, zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, wordt voorlopig niet hervat. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De zaak is complex door de emotionele en psychologische aspecten die spelen bij de minderjarigen, die zelf hebben aangegeven geen contact met hun vader te willen. De rechtbank benadrukt het belang van een veilige en constructieve omgangsregeling voor de minderjarigen.