ECLI:NL:RBZWB:2024:7952

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
C/02/424978 / FA RK 24/3444
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontzegging van het recht op omgang en uitbreiding van de zorgregeling in een complexe echtscheidingszaak met minderjarigen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een vrouw en een man, die in een echtscheiding verwikkeld zijn. De vrouw verzoekt om ontzegging van het recht op omgang met de minderjarigen door de man en uitbreiding van de zorgregeling. De standpunten van partijen zijn sterk uiteenlopend, waarbij de vrouw stelt dat er sprake is van psychische en fysieke mishandeling door de man, wat schadelijk is voor de minderjarigen. De man ontkent deze beschuldigingen en stelt dat de vrouw hem valselijk beschuldigt. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om onderzoek te doen naar de situatie van de minderjarigen en de omgangsregeling. De rechtbank heeft besloten de verzoeken aan te houden in afwachting van het raadsrapport, dat binnen vier maanden moet worden ingediend. De huidige zorgregeling, zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, wordt voorlopig niet hervat. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De zaak is complex door de emotionele en psychologische aspecten die spelen bij de minderjarigen, die zelf hebben aangegeven geen contact met hun vader te willen. De rechtbank benadrukt het belang van een veilige en constructieve omgangsregeling voor de minderjarigen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/424978 / FA RK 24/3444
datum uitspraak: 15 november 2024
beschikking betreffende gezag en de zorgregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat: mr. S. Süzen te Rotterdam,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat: mr. A. Goedkoop te Breda.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 23 juli 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F-formulier van mr. Goedkoop van 14 augustus 2024;
- de op 30 september 2024 ontvangen brieven van [minderjarige 2] en [minderjarige 1];
- het F-formulier met bijlage van mr. Süzen van 29 oktober 2024;
- het op 30 oktober 2024 ontvangen verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 5 november 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. De man is tevens bijgestaan door een tolk in de Arabische taal. Daarnaast was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
De hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben allebei een brief gestuurd aan de rechtbank. [minderjarige 2] is daarnaast op 4 november 2024 door de rechter gesproken.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn op [datum 1] 2016 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. [datum 2] 2020 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [datum 3] 2020 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Voor het huwelijk van partijen is geboren de minderjarige:
- [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2015, hierna te noemen: [minderjarige 1].
Tijdens het huwelijk van partijen is geboren de minderjarige:
- [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016, hierna te noemen: [minderjarige 2].
2.3
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.4
De man heeft [minderjarige 1] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.5
Partijen en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.6
Bij (echtscheidings)beschikking van de rechtbank Rotterdam van [datum 2] 2020 is bepaald dat de minderjarigen iedere week op zaterdag van 09.00 uur tot 19.00 uur bij de man verblijven, waarbij de man hen ophaalt en terugbrengt.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de contactregeling tussen de minderjarigen en de man zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van [datum 2] 2020 te wijzigen en de man het recht op contact met de minderjarigen te ontzeggen voor de duur van een jaar;
II. te bepalen dat de vrouw wordt belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen.
3.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt deze verzoeken als niet-ontvankelijk af te wijzen. Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de volgende zorg- en contactregeling tussen de man en de minderjarigen vast te stellen: ieder weekend van vrijdagmiddag na schooltijd tot en met maandagochtend aanvang schooltijd, waarbij de man de kinderen van school ophaalt en naar school brengt, alsmede een gelijke verdeling van de vakanties (zoals omschreven in het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek), althans een zodanige regeling vast te stellen als de rechtbank rechtens juist acht.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangegeven dat er sprake is van een belaste voorgeschiedenis tussen partijen. De vrouw stelt psychisch en fysiek mishandeld te zijn door de man. De man kwam na de echtscheiding met regelmaat de zorgregeling niet na. In 2021 heeft de man [minderjarige 2] zes maanden niet gezien, omdat hij [minderjarige 2] een klap had gegeven. Op 9 juni 2024 is de vrouw door de man in het bijzijn van de minderjarigen mishandeld. Dit is traumatiserend voor de minderjarigen geweest. De vrouw heeft aangifte gedaan. Op 15 juni 2024 is de man met twee andere mannen naar het huis van de vrouw gekomen om de minderjarigen op te halen, waarna de vrouw de politie heeft gebeld. De minderjarigen hebben zich angstig verstopt. De vrouw heeft contact met een jeugdprofessional van het wijkteam. De vrouw wil niet meewerken aan de zorgregeling. Haar veiligheid en dat van de minderjarigen is onvoldoende gewaarborgd bij nakoming van de zorgregeling. De minderjarigen worden negatief beïnvloed door het excessieve gedrag van de man. Zij zijn getraumatiseerd. Het contact met de man is op dit moment schadelijk voor hun geestelijke en lichamelijke ontwikkeling. Voor [minderjarige 2] is traumabehandeling geadviseerd. De minderjarigen ervaren zelf veel stress en spanning. Er is ook geen draagvlak bij hem voor contactherstel met de man. De man dient eerst hulpverlening te zoeken voor zijn agressieregulatieprobleem. De vrouw heeft opschorting van de zorgregeling verzocht, maar heeft hier ontzegging van het recht op omgang mee bedoeld. Zij acht de wijziging van het gezag in het belang van de minderjarigen noodzakelijk. De communicatie tussen partijen is volledig verstoord wegens de agressieve en intimiderende opstelling van de man. Ieder contact met de man zorgt bij de vrouw voor veel spanning en dit heeft een negatieve invloed op de minderjarigen. De man werkt ook onvoldoende mee aan gezagsbeslissingen. Bij vonnis in kort geding van 5 juli 2024 is aan de vrouw vervangende toestemming gegeven voor een vakantie met de minderjarigen, omdat de man zijn toestemming niet wilde verlenen. Het risico is dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen partijen. De vrouw acht een onderzoek door de Raad noodzakelijk.
4.2
De man heeft ter onderbouwing van zijn verweer en zelfstandig verzoek aangegeven dat hij betwist hetgeen de vrouw aan beschuldigingen jegens hem heeft gesteld. Zij heeft hierover geen bewijs overgelegd en de man is niet strafrechtelijk vervolgd voor de aangiften van de vrouw. Tijdens het incident op 9 juni 2024 was de vrouw agressief en de man juist rustig. Hij heeft videobeelden in zijn bezit om dit aan te tonen. Hij heeft inderdaad op 15 juni 2024 getracht de minderjarigen op te halen, waarbij hij twee getuigen heeft meegenomen vanwege de valselijke betichting van de vrouw van agressie vanuit zijn kant. Hij heeft na tussenkomst van de politie de minderjarigen bij de vrouw gelaten. De man heeft geen agressieprobleem. Er is geen reden dat de omgang schadelijk is voor de minderjarigen. De vrouw heeft bij haar vorige partner ook soortgelijke beschuldigingen gedaan. Dit is haar patroon. De vrouw vecht tegen de man via de minderjarigen. De vrouw houdt de minderjarigen sinds juni 2024 bij hem weg. Hij wil zo spoedig mogelijk weer contact met hen. Het is in het belang van de minderjarigen dat zij een stabiele een consistente omgangsregeling met hun vader hebben. De man acht een dag in de week onvoldoende en verzoekt daarom om uitbreiding van deze zorgregeling. De man betwist dat hij niet meewerkt aan gezagsbeslissingen. Hij heeft de vrouw wel toestemming gegeven voor het aanvragen van de paspoorten voor de minderjarigen. Het niet verlenen van toestemming voor de vakantie is gelegen in de zorgen van de man over het alcoholmisbruik van de vrouw en de vrees dat de vrouw de minderjarigen zou ontvoeren. Er is wel sprake van een communicatieprobleem tussen partijen, maar de man is niet agressief of intimiderend. Er is geen sprake van dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen partijen. Als een onderzoek door de Raad nodig is, is de man bereid zijn medewerking hieraan te verlenen, mits er in de tussentijd wel een bepaalde vorm van contact is tussen hem en de minderjarigen, desnoods bestaande uit het bellen met [minderjarige 1].
4.3
Beide minderjarigen hebben bij de rechter aangegeven niet naar hun vader te willen gaan. [minderjarige 1] heeft geschreven dat haar vader liegt. [minderjarige 2] heeft bij de rechter aangegeven dat niet alles wat hij heeft verteld met partijen gedeeld mag worden. Er mag van hem aangegeven worden dat hij zijn vader niet mist, maar wel aan hem denkt en dat hij het leuk zou vinden om iets samen met zijn vader te gaan doen, mits zijn moeder, oma, [minderjarige 1] of zijn oudere zus [naam] meekomt.
4.4
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de standpunten van partijen ver uiteen liggen. De Raad maakt zich zorgen over de omstandigheden waarin de minderjarigen zich verkeren. De situatie tussen de ouders maakt het onveilig voor hen. Er is nader onderzoek nodig om een advies te kunnen geven over de zorgregeling en het gezag. De Raad kan geen advies geven over hoe het contact tussen de man en de minderjarigen in de tussentijd vormgegeven kan worden. De moeilijkheid is ook dat de minderjarigen zelf hebben aangegeven geen contact met de man te willen. Er dient eerst in kaart te worden gebracht hoe het contactherstel positief, op een veilige en rustige manier, kan verlopen.

5.De beoordeling

5.1
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de standpunten van partijen ver uiteen liggen. De rechtbank acht zich onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen op de verzoeken van partijen. De rechtbank zal daarom de Raad verzoeken om een onderzoek in te stellen te beantwoorden van de navolgende vragen:
- Bestaat er, bij instandhouding van het gezamenlijk gezag van beide ouders, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarigen te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- In hoeverre komt een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Zijn er contra-indicaties voor het contact tussen de man en de minderjarigen en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Welke vorm van contactherstel met de man komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
5.2
In afwachting van de rapportage van de Raad zullen de verzoeken worden aangehouden. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er enkele maanden wachttijd is voordat het onderzoek kan starten. De rechtbank heeft echter algemene informatie ontvangen van de Raad waarin is aangegeven dat er op dit moment géén wachttijd is. Bovendien is het, wegens het ontbreken van contact tussen de man en de minderjarigen, van belang dat voortvarend met het onderzoek door de Raad wordt gestart. De rechtbank zal daarom de verzoeken aanhouden voor de duur van vier maanden. Mocht de rapportage van de Raad dan nog niet gereed zijn, kan de Raad om uitstel van de termijn verzoeken.
5.3
De man heeft verzocht om in de tussentijd een bepaalde vorm van contact tussen hem en de minderjarigen te bepalen. Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.4
Uit hetgeen partijen hebben aangegeven en de minderjarigen hebben verteld is de rechtbank gebleken dat de omstandigheden sinds de beschikking van de rechtbank Rotterdam van [datum 2] 2020 zijn veranderd. De spanningen tussen de ouders zijn toegenomen. De onveiligheid van de minderjarigen zit erin dat zij zich in een loyaliteitsconflict bevinden. Zij geven aan geen contact danwel niet zonder anderen het contact te willen hebben met hun vader. De vrouw heeft de zorgregeling in juni 2024 stopgezet, maar de man heeft (tot zijn zelfstandig verzoek eind oktober 2024) ook geen (spoed)verzoeken gedaan om het contact met de minderjarigen te hervatten. De minderjarigen hebben daardoor inmiddels al bijna vijf maanden geen contact met de man. Het contactherstel moet positief en voor de minderjarigen (emotioneel) veilig plaatsvinden om tot een constructief herstel van de band tussen de minderjarigen en de man te komen. Als dit niet goed verloopt, worden de belangen van de minderjarigen nog meer geschaad. Gezien de uiteenlopende standpunten van partijen en de mening van de minderjarigen is het voor de rechtbank op dit moment niet mogelijk om hier een zorgvuldige afweging en beslissing in te maken. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de Raad eerst onderzoek zal doen. De rechtbank zal de beschikking van de rechtbank Rotterdam van [datum 2] 2020 wel wijzigen, zodat op dit moment de daarin bepaalde zorgregeling niet geldt, in afwachting van het raadsrapport.
5.5
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
bepaalt dat de zorgregeling zoals bepaald in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van [datum 2] 2020 voorlopig niet wordt hervat;
6.2
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Breda een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de onder overweging 5.1 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
6.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
houdt de behandeling van de verzoeken aan tot
dinsdag 18 maart 2025 PRO FORMA;
6.5
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2024 door mr. Van de Kraats, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.