ECLI:NL:RBZWB:2024:7951

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
C/02/422599 / FA RK 24/2321
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezag en omgangsregeling voor minderjarigen in het kader van echtscheiding met internationale aspecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag en de omgangsregeling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, die alleen belast is met het gezag over [minderjarige 2], verzoekt om wijziging van het gezag over [minderjarige 1] naar eenhoofdig ouderlijk gezag en ontzegging van de omgang van de man met beide kinderen. De man, die in detentie verblijft, heeft zijn verweer tegen de wijziging van het gezag ingetrokken, maar verzoekt om contact met de kinderen tijdens familiebezoeken in de PI.

De rechtbank oordeelt dat de man en de minderjarigen gerechtigd zijn tot omgang, bestaande uit telefonisch contact en bezoek tijdens familiebezoeken, mits de vrouw dit in het belang van de kinderen acht. De rechtbank wijst de verzoeken van de man om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling na detentie af, omdat de man eerst moet werken aan zijn persoonlijke problematiek. De rechtbank benadrukt dat de emotionele veiligheid van de minderjarigen voorop staat en dat de vrouw het beste zicht heeft op hun belangen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/422599 / FA RK 24/2321
datum uitspraak: 15 november 2024
beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. P.J.M. Groenhuis-Kools te Breda,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh te Roosendaal.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 14 mei 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 17 juli 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de brief met bijlagen van mr. Groenhuis-Kools van 1 oktober 2024.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 14 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de advocaat van de man. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad. De man is, hoewel correct opgeroepen, niet gekomen.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 27 juli 2021 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 3 november 2021 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Tijdens het huwelijk is het navolgende minderjarige kind geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2020, hierna te noemen: [minderjarige 1] .
Na de echtscheiding is het navolgende minderjarige kind geboren:
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2022, hierna te noemen: [minderjarige 2] .
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige 1] . [minderjarige 2] is door de man erkend. De vrouw is alleen belast met het gezag over [minderjarige 2] .
2.4
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.5
Bij de echtscheidingsbeschikking van 27 juli 2021 heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw en dat er een zorgregeling geldt zoals omschreven in artikel 3 van het ouderschapsplan van 9 december 2020. In artikel 3 van dit ouderschapsplan is opgenomen dat de ouders in onderling overleg de contactmomenten tussen de man en [minderjarige 1] bepalen en dat het contact plaatsvindt onder begeleiding van de vrouw bij de vrouw thuis of onder begeleiding van een door de vrouw aan te wijzen derde op een door de ouders in onderling overleg aan te wijzen locatie. Als voorwaarde voor een wijziging c.q. uitbreiding van deze regeling c.q. onbegeleid contact tussen de man en [minderjarige 1] geldt dat de man zich aantoonbaar met goed gevolg heeft laten behandelen voor zijn drugsverslaving en vervolgens ook vrij is en blijft van drugsgebruik. De man dient voorts over de noodzakelijke voorzieningen voor [minderjarige 1] te beschikken alvorens zij bij de man thuis zal verblijven. De ouders zijn tot slot overeengekomen dat de man steeds geheel vrij is van drugs- c.q. middelengebruik vanaf de dag direct voorafgaand aan het contact met [minderjarige 1] en voorts gedurende het gehele contactmoment.
2.6
De man heeft de Turkse nationaliteit en de vrouw de Nederlandse nationaliteit. De minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. tot wijziging van het gezag over te gaan en te bepalen dat de vrouw voortaan alleen met het eenhoofdig ouderlijk gezag zal zijn belast over [minderjarige 1] ;
II. tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals bepaald bij beschikking van 27 juli 2021 over te gaan en de man het recht op contact c.q. omgang met [minderjarige 1] voor onbepaalde tijd te ontzeggen;
III. de man het recht op omgang met [minderjarige 2] voor onbepaalde tijd te ontzeggen.
3.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt deze verzoeken af te wijzen. Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de man:
I. te bepalen dat partijen voortaan gezamenlijk zijn belast met het gezag over [minderjarige 2] ;
II. te bepalen dat de man en de minderjarigen gerechtigd zijn tot contact met elkaar eens per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen, tijdstippen en data in onderling overleg te bepalen, althans een zodanige regeling vast te stellen als de rechtbank juist acht.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Internationaal privaatrecht (IPR)
4.1
Vanwege het feit dat de man de Turkse nationaliteit heeft, draagt deze zaak een internationaal karakter. Daarom dient de rechtbank ambtshalve vast te stellen of de rechtbank internationaal bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken, en zo ja, welk recht van toepassing is op de verzoeken.
4.2
De Nederlandse rechter is bevoegd van de verzoeken kennis te nemen aangezien de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Om dezelfde reden is op de verzoeken Nederlands recht van toepassing.
Standpunten van partijen
4.3
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man inmiddels in detentie (voorarrest) verblijft. De advocaat van de man heeft daarover aangegeven dat de man verwacht dat hij nog wel een jaar in detentie zal verblijven. Namens de man trekt de advocaat zijn zelfstandig verzoek onder I, tot gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] , in. Daarnaast zal de man geen verweer meer voeren tegen het verzoek van de vrouw onder I, tot wijziging van het gezag over [minderjarige 1] . De man wil wel graag structureel contact met de minderjarigen onderhouden, maar deze mogelijkheid is nu beperkt door zijn detentie. De man wijzigt zijn zelfstandig verzoek onder II daarom als volgt. De man spreekt dagelijks telefonisch met [minderjarige 1] . [minderjarige 2] is hiervoor helaas te jong. Daarnaast wil hij dat hij de minderjarigen kan zien tijdens de familiedagen in de PI, ongeveer eenmaal per maand. Binnen de PI is de veiligheid voldoende gewaarborgd. De man verzoekt ook om een regeling voor als hij weer vrijkomt. [minderjarige 2] verblijft nu eenmaal per week bij zijn moeder (oma vaderszijde). Hij wil dan daar contact hebben met de minderjarigen. De man verwerpt de beschuldigingen dat hij verslaafd en agressief zou zijn en hij ontkent de bedreigingen waar de vrouw aangifte van heeft gedaan. Er is wel een hoog conflictgehalte in de communicatie tussen de man en de vrouw.
4.4
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoeken en verweer het volgende aangevoerd. Tijdens de relatie van partijen kampte de man al met een drugs- en alcoholverslaving en agressiviteitsproblematiek. Deze problemen zijn nog steeds onverminderd aanwezig. De man bedreigt en beledigt de vrouw veelvuldig en toont onvoorspelbaar gedrag richting de kinderen. De vrouw vraagt zich af wat in redelijkheid nog van haar kan worden verwacht richting de man als hij zulk gedrag blijft vertonen. Er is nauwelijks communicatie tussen partijen mogelijk. Er zijn sinds de verbreking van de relatie meerdere incidenten tussen partijen voorgevallen. De persoonlijke problemen van de man staan neutraal contact en gezamenlijk overleg tussen partijen in de weg. Partijen zijn niet in staat om inhoud te geven aan het gezamenlijke gezag. Zonder professionele hulpverlening zullen zij hier ook niet toe in staat zijn. In het voorjaar van 2024 heeft de man aanvankelijk zijn toestemming geweigerd aan de vrouw om met [minderjarige 1] op vakantie te kunnen gaan en vervolgens dreigde hij met intrekking van zijn toestemming. De vrouw voorziet in de toekomst vaker dit soort problemen. Wijziging van het gezag over [minderjarige 1] acht de vrouw noodzakelijk, omdat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 1] klem en verloren raakt tussen de ouders en deze wijziging ook anderszins in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is.
4.5
Over de omgangsregeling tussen de minderjarigen en de man heeft de vrouw het volgende aangevoerd. Het lukt niet om een stabiele omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen tot stand te brengen wegens de onbehandelde problematiek van de man. Afgelopen jaar hebben er slechts een paar omgangsmomenten plaatsgevonden, op een neutrale plek in aanwezigheid van de vrouw. Het komt regelmatig voor dat de man niet komt opdagen of dat de vrouw met de kinderen voortijdig moet vertrekken wegens het gedrag van de man. Er is geen onbegeleid contact mogelijk in verband met grote zorgen over de veiligheid van de minderjarigen bij de man. De vrouw ziet inmiddels geen mogelijkheden meer om de omgang met de man zelf af te stemmen en te begeleiden, vanwege de onveiligheid voor haar. De man is echter niet bereid om hulpverlening voor zichzelf en voor het contact met de minderjarigen te accepteren. De vrouw gunt de minderjarigen een goed en fijn contact met hun vader, maar de man is niet in staat om op een acceptabele manier invulling te geven aan het contact met de minderjarigen, zolang zijn persoonlijke problematiek niet significant en aantoonbaar verbeterd is. De omgang is daarom in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen.
4.6
Het standpunt van de vrouw wordt niet anders nu de man in detentie verblijft. De man belt nu elke dag met [minderjarige 1] , omdat hem deze structuur wordt geboden in de PI. De vrouw staat dit toe. Het lastige is dat de man niet eerlijk is tegen [minderjarige 1] en tegen haar zegt dat hij moet werken in plaats van dat hij in detentie zit. De man wil dat de minderjarigen op het familiebezoek in de PI komen en hij verwacht dat de vrouw dit faciliteert. De vrouw is met haar ouders nog in gesprek of zij een keer de minderjarigen kunnen brengen. De fysieke veiligheid van de minderjarigen is daarbij wel gewaarborgd, maar de vrouw heeft zorgen over hun emotionele veiligheid. Er is immers geen begeleiding bij deze omgang aanwezig om de belangen van de minderjarigen in de gaten te houden. Bovendien heeft een bezoek in de gevangenis impact op de minderjarigen. De vrouw zal zich wenden tot de huisarts en het CJG voor hulpverlening om hen daarin te kunnen ondersteunen. Zij wil ook nog bekijken hoe een dergelijk familiebezoek binnen de PI geregeld is. De vrouw wil wel meewerken aan manieren waarop de man vanuit de PI contact kan onderhouden met de minderjarigen, maar het gaat haar te ver om haar te verplichten telkens met de minderjarigen naar de PI te gaan voor een familiebezoek aan de man.
4.7
Het vaststellen van een omgangsregeling als de man uit detentie komt, acht de vrouw op dit moment niet mogelijk. Dit is immers afhankelijk van verschillende omstandigheden, zoals de stand van zaken ten aanzien van de verslaving- en de agressieregulatie-problematiek van de man. [minderjarige 2] verblijft sinds kort op vrijdag bij oma vaderszijde. Dit is nog niet structureel. Bovendien is de vraag of oma vaderszijde de aangewezen persoon is om de omgang te begeleiden. De omgang voor de minderjarigen dient veilig, stabiel en structureel te zijn. Het is nu nog niet inzichtelijk of de man dit kan bieden in de toekomst. De man dient de verantwoordelijkheid te gaan dragen over zijn eigen leven. Daarna kan er met behulp van de hulpverlening bekeken worden hoe de omgang tussen de man en de minderjarigen vormgegeven kan worden.
4.8
Namens de Raad is naar voren gebracht dat het uitgangspunt is dat kinderen contact hebben met beide ouders, maar dat dit contact wel onbelast en veilig moet zijn. Uit de stukken blijkt dat de man zich bedreigend en beledigend uitlaat richting de vrouw en dat er zorgen zijn over de verslavingsproblematiek van de man. Ook is gebleken dat de man inmiddels in detentie verblijft. De Raad deelt de zorgen over de veiligheid van de minderjarigen. Gezien de detentie van de man is op dit moment slechts een beperkte mate van contact tussen de man en de minderjarigen mogelijk. Er is gebleken dat de man dagelijks met [minderjarige 1] belt. De Raad refereert zich aan het oordeel van de rechtbank over de omgangsregeling op dit moment. Als de man niet in detentie zou zitten, zou de Raad ook geen onbegeleide omgang adviseren. De Raad begrijpt in dat kader de zorg van de vrouw of de omgang in de PI onbegeleid zou kunnen plaatsvinden. Ook is er hulpverlening nodig voor de minderjarigen om met deze situatie om te gaan. De vrouw dient verder nog te bekijken of er een familielid bereid is de minderjarigen te halen en brengen. Er kan nu nog geen advies worden gegeven over de omgangsregeling na de detentie. Er zou dan een onderzoek door de Raad of een begeleide omgangstraject nodig zijn, maar dit kan door de detentie nu niet ingezet worden.
Beoordeling van het verzoek over het gezag
4.9
De man heeft zijn zelfstandig verzoek onder I tot gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] ingetrokken. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen.
4.1
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw onder I, tot wijziging van het gezag over [minderjarige 1] , overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
4.11
De man heeft zijn verweer tegen het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag over [minderjarige 1] naar eenhoofdig ouderlijk gezag ingetrokken. De man voert dus geen verweer meer tegen dit verzoek. De rechtbank acht daarnaast voldoende gronden aanwezig om dit verzoek van de vrouw toe te wijzen. Partijen zijn al geruime tijd niet in staat om te communiceren met elkaar over de minderjarigen. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de man zich geregeld onheus uitlaat tegenover de vrouw. Gezien de overgelegde stukken van de vrouw en het ouderschapsplan van 9 december 2020 is het de rechtbank voldoende duidelijk geworden dat de man kampt met verslavings- en agressieregulatieproblematiek. Partijen zijn niet in staat samen uitvoering te geven aan het gezag over [minderjarige 1] . De rechtbank acht een onaanvaardbaar risico aanwezig dat bij instandhouding van het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige 1] zij klem of verloren zou raken tussen de ouders. De rechtbank verwacht niet dat hier binnen afzienbare termijn voldoende verbetering in komt. De rechtbank zal, gezien het voormelde, het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag over [minderjarige 1] toewijzen.
Beoordeling van de verzoeken over de omgangsregeling
4.12
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechtbank stelt vast dat er sinds de echtscheidingsbeschikking van 27 juli 2021 en het ouderschapsplan van 9 december 2020, waarin een zorgregeling is opgenomen over [minderjarige 1] , sprake is van een wijziging van omstandigheden. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is onder meer gebleken dat de zorgregeling zoals opgenomen in artikel 3 van het ouderschapsplan niet meer uitvoerbaar is. De rechtbank zal deze beschikking en de regeling in het ouderschapsplan daarom wijzigen.
4.13
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien:
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke
ontwikkeling van het kind,
- de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
- het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen
omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
- indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.14
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man in detentie verblijft. De man heeft bij zijn advocaat aangegeven dat hij verwacht dat hij minstens een jaar in detentie zal verblijven. Partijen hebben aangegeven dat de man [minderjarige 1] dagelijks vanuit de PI belt. Dit gaat naar omstandigheden goed, al vindt de vrouw het wel lastig dat de man tegenover [minderjarige 1] niet eerlijk is over zijn verblijf in detentie. De vraag die op dit moment onder de gegeven omstandigheden voorligt, is of de rechtbank dient te bepalen dat de minderjarigen de man gaan bezoeken tijdens de familiedagen in de PI of dat de omgang tussen hen dient te worden ontzegd.
4.15
De rechtbank acht onvoldoende grond aanwezig om op dit moment de omgang tussen de minderjarigen en de man te ontzeggen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat [minderjarige 1] graag met de man belt. Nu de man in de PI verblijft, gebeurt dit ook frequent. De rechtbank ziet geen redenen om de man dit contact met [minderjarige 1] (en wellicht in de komende tijd ook met [minderjarige 2] ) te ontzeggen. Daarnaast heeft het verblijf van de man in detentie ook tot gevolg dat de situatie tussen de man en de vrouw op dit moment (relatief) rustig is en dat de mogelijkheden tot contact tussen de man en de minderjarigen al zeer beperkt zijn. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat zij enig contact onderhouden met de man.
4.16
Ten aanzien van het (gewijzigde) verzoek van de man om te bepalen dat er omgang tussen hem en de minderjarigen tijdens de familiebezoeken in de PI plaatsvindt, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt de zorgen van de vrouw over de bescherming van de emotionele veiligheid van de minderjarigen tijdens deze bezoeken, aangezien deze bezoeken niet begeleid worden door de vrouw of een professionele derde. Bovendien heeft een bezoek aan de man in de gevangenis impact op de minderjarigen en moet (elke keer) bekeken worden hoe zij hiermee omgaan. Het vastleggen van de verplichting dat de minderjarigen de man elk familiebezoek in de PI moeten bezoeken, acht de rechtbank dan ook te ver gaan. De vrouw heeft onder de huidige omstandigheden het beste zicht op de belangen en het welzijn van de minderjarigen. Het kan naar het oordeel van de rechtbank aan de vrouw worden overgelaten om te bezien hoe het (elke keer) met de minderjarigen gaat en of het in hun belang is om ze op bezoek bij de man te laten gaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking wat de vrouw hierover tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. Zo heeft de vrouw aangegeven dat zij wil meewerken aan manieren waarop de man vanuit de PI contact kan onderbouwen met de minderjarige en dat zij hulpverlening gaat benaderen hoe zij hier in het belang van de minderjarigen het beste mee om kan gaan. De vrouw heeft daarnaast aangegeven dat zij nog moet bekijken of er familieleden bereid zijn om dit bezoek van de minderjarigen aan de man te faciliteren. Dit betekent dat de rechtbank niet zal vastleggen dat de minderjarigen elk familiebezoek in de PI verplicht omgang zullen hebben met de man, maar aan de vrouw wel de mogelijkheid wordt geboden om bij elk familiebezoek in het belang van de minderjarigen de keuze voor hen daartoe te maken.
4.17
De rechtbank zal gelet op al het voorgaande bepalen dat de man en de minderjarigen gerechtigd zijn tot omgang met elkaar, bestaande uit:
- telefonisch contact tussen de man en de minderjarigen en
- gedurende familiebezoek in de PI indien de vrouw een bezoek op dat moment in het belang van de minderjarigen acht en dit met voldoende waarborgen (ten behoeve van hun emotionele veiligheid en sociaal-emotionele ontwikkeling) is omkleed.
4.18
De man heeft ook verzocht om een omgangsregeling vast te stellen voor de periode na de detentie. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen. De man heeft aangegeven dat zijn detentie nog een jaar kan duren. Het is afhankelijk van de omstandigheden van dat moment of en in welke vorm een omgangsregeling mogelijk en in het belang van de minderjarigen is. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank in ieder geval gebleken dat de man nog aan zichzelf moet werken en de verantwoordelijkheid over zijn leven moet gaan nemen om op structurele en veilige basis omgang met de minderjarigen aan te gaan. Het is aan hem om te zijner tijd aan te tonen dat hij dit kan bieden aan de minderjarigen.
4.19
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de minderjarigen noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijzigt ten aanzien van de [minderjarige 1] de beschikking van 27 juli 2021 en het ouderschapsplan van 9 december 2020 als volgt;
5.2
bepaalt dat het gezag over de [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2020, voortaan alleen aan de vrouw toekomt;
5.3
bepaalt dat de man en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2022, gerechtigd zijn tot omgang met elkaar bestaande uit:
- telefonisch contact tussen de man en de minderjarigen en
- gedurende familiebezoek in de PI indien de vrouw een bezoek op dat moment in het belang van de minderjarigen acht en dit met voldoende waarborgen (ten behoeve van hun emotionele veiligheid en sociaal-emotionele ontwikkeling) is omkleed;
5.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2024 door mr. Oomes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.