ECLI:NL:RBZWB:2024:7950

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
C/02/383267 FA RK 21-1149
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag en vaststelling omgangsregeling in een complexe ouderschapskwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarige [minderjarige]. De man, vertegenwoordigd door mr. S. Ben Ahmed, verzocht om gezamenlijk gezag over de minderjarige en een uitbreiding van de omgangsregeling. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. C.L.M. Gommers, was van mening dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen niet in gezinsverband hebben samengeleefd en dat er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de man. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen, omdat dit een onaanvaardbaar risico voor de minderjarige met zich meebrengt. De rechtbank volgt dit advies en wijst het verzoek van de man af. De omgangsregeling wordt vastgesteld op één zaterdag per veertien dagen van 08.30 uur tot 18.00 uur, met de verplichting voor de vrouw om de man maandelijks te informeren over belangrijke zaken omtrent de minderjarige. De rechtbank concludeert dat de huidige situatie en de communicatie tussen de ouders niet voldoende zijn om gezamenlijk gezag te rechtvaardigen, en dat het in stand houden van het eenhoofdig gezag bij de vrouw in het belang van de minderjarige is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/383267 FA RK 21-1149
Datum uitspraak: 12 november 2024
nadere beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
en
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. C.L.M. Gommers te Breda,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.
1. Het verdere verloop van het geding
1.1 Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 6 juli 2021 en alle daarin vermelde stukken;
- de UHA-rapportage van de gemeente Hilvarenbeek van 18 september 2022;
- de brief van de Raad van 9 november 2022;
- de UHA-rapportage van de gemeente Hilvarenbeek van oktober 2023, ondertekend op 6 november 2023;
- de brief van de Raad van 29 november 2023;
- het F-formulier van mr. Van der Zwan (namens mr. Ben Ahmed) van 4 december 2023;
- het F-formulier van mr. Gommers van 11 december 2023;
- de rapportage van de Raad van 18 juni 2024;
- het F-formulier van mr. Gommers van 24 juni 2024;
- het F-formulier van mr. Van der Zwan van 3 juli 2024;
- het F-formulier met bijlagen van mr. Van der Zwan van 30 september 2024.
1.2 De verzoeken zijn mondeling behandeld op 14 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. B.H. van der Zwan (waarnemend voor mr. Ben Ahmed), en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De nadere beoordeling

2.1
Bij voornoemde beschikking van 6 juli 2021 is het verzoek van de man om aan hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [minderjarige] afgewezen, omdat partijen in onderling overleg deze erkenning hebben geregeld. Er is daarnaast bepaald dat de man voorlopig gerechtig is tot omgang met [minderjarige] iedere zaterdag van 10.00 uur tot 12.30 uur en iedere woensdag van 18.00 uur tot 20.00 uur bij de vrouw thuis, totdat in het kader van de te starten hulpverlening tot een andere omgangsregeling is gekomen. Partijen zijn verwezen voor (jeugd)hulpverlening naar het loket van de samenwerkende gemeenten in regio Midden-Brabant.
2.2
Nu is nog aan de orde het verzoek van de man, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
III. te bepalen dat hij en de vrouw gezamenlijk met het gezag over de minderjarige
worden belast;
IV. te bepalen dat er tussen de man en de minderjarige de volgende omgangsregeling zal
zijn:
- de eerste drie maanden iedere zaterdag en zondag van 12.00 uur tot 15.00 uur, waarbij de man de minderjarige ophaalt bij de vrouw en de vrouw de minderjarige ophaalt bij de man;
- daarna: een regeling van één weekend per veertien dagen vanaf vrijdag 15.00 uur tot zondag 18.00 uur alsmede de helft van alle vakantie- en feestdagen, althans een regeling die de rechtbank juist acht;
V. te bepalen dat de vrouw één keer per maand, dan wel een door de rechtbank in goede
justitie te bepalen frequentie, informatie aan de man dient te verstrekken met betrekking tot
gewichtige aangelegenheden omtrent de minderjarige (waaronder school en medische
informatie), alsmede foto’s van de minderjarige aan de man dient te verstrekken, op
verbeurte van een dwangsom van € 250,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de vrouw
in gebreke blijft om aan de in deze door de rechtbank te wijzen beschikking te voldoen.
UHA-rapportage
2.3
Uit de UHA-rapportage van oktober 2023 is gebleken dat de er ouderschaps-bemiddeling en omgangsbegeleiding is ingezet. Daarnaast heeft de vrouw EMDR gevolgd. Het ouderschapsplan is afgerond, maar moet nog ondertekend worden door de ouders. Er is gewerkt aan solo parallel ouderschap. De Gezinsmanager en [jeugdhulp ] hebben nog wel zorgen over de situatie. Er is onvoldoende zicht op de opvoedsituatie bij de man thuis. De hulpverlening heeft opvoedondersteuning aan de man geadviseerd, maar hij heeft dit advies niet opgevolgd. Het advies van [jeugdhulp ] is dat de omgangsregeling niet uitgebreid kan worden, zolang er niet meer zicht is op de opvoedsituatie bij de man. Daarnaast komen de ouders onvoldoende los uit de ex-partnerproblematiek. Het lukt de vrouw nog onvoldoende om de man te accepteren in zijn ouderrol. De man legt adviezen van de vrouw naast zich neer en gaat daarmee voorbij aan wat [minderjarige] nodig heeft. Er is een gebrek aan vertrouwen tussen de ouders. De hulpverlening heeft daarom zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] op lange termijn. [jeugdhulp ] vindt dat de ouders het hoogst haalbare hebben bereikt en dat verdere inzet op het solo parallel ouderschap geen verbetering zal opleveren. De doelen zijn door voormelde omstandigheden deels wel en deels niet behaald.
Advies van de Raad
2.4
De Raad heeft na ontvangst van de UHA-rapportage nader onderzoek gedaan. In de rapportage en tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad het volgende aangegeven.
2.5
De Raad adviseert het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De Raad acht het onvermijdelijk dat [minderjarige] klem komt te zitten tussen de ouders wanneer zij gezamenlijk het gezag over haar zouden moeten uitoefenen. De ouders hebben nimmer in gezinsverband samengeleefd met [minderjarige] . De ouders denken verschillend over opvoedkwesties en hebben verschillende behoeften op het gebied van communicatie en samenwerking. Volgens de hulpverlening hebben zij het hoogst haalbare bereikt in hun mogelijkheden voor solo parallel ouderschap. De Raad heeft zorgen dat wanneer de ouders gezamenlijke beslissingen moeten nemen dit zal leiden tot juridische procedures en onrust in de opvoedingsomgeving van [minderjarige] . De Raad verwacht niet dat de ouders snel tot overeenstemming komen en daardoor zullen gezag beslissingen over [minderjarige] vertraging oplopen of niet genomen worden. De Raad heeft zorgen over de houding van de man. Hij stelt de strijd met de vrouw boven de belangen van [minderjarige] . Hij legt adviezen van de vrouw naast zich neer, omdat hij vindt dat hij een betere afweging kan maken, terwijl de vrouw degene is die de opvoeding en verzorging van [minderjarige] grotendeels vorm geeft. De Raad heeft de zorg of de man voldoende inzicht heeft in wat [minderjarige] nodig heeft bij het nemen van besluiten over haar. De vrouw heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij is een persoonlijk hulpverleningstraject aangegaan en kan nu beter de situatie bij de man loslaten. Dit komt ten goede aan de ontwikkeling van [minderjarige] . Als de vrouw het eenhoofdig ouderlijk gezag behoudt, zijn er naar verwachting minder zorgen over het welzijn van [minderjarige] , omdat er dan geen uitgebreide communicatie of samenwerking tussen de ouders nodig is. Hiervan is immers gebleken dat dit niet haalbaar is. De Raad verwacht dat het in stand houden van het eenhoofdig ouderlijk gezag van de vrouw een grote factor zal zijn voor het behouden van rust en duidelijkheid voor [minderjarige] .
2.6
Ten aanzien van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de man adviseert de Raad als volgt. De Raad is het met de hulpverlening eens dat de omgang tussen de man en [minderjarige] gedurende één zaterdag per veertien dagen van 8.30 uur tot 18.00 uur het meest in het belang van [minderjarige] is. De omgangsregeling kan niet verder worden uitgebreid, zolang er geen opvoedondersteuning bij de man is ingezet. De man heeft geruime tijd de kans gekregen om met opvoedondersteuning zijn opvoedvaardigheden te vergroten en inzicht daarin te tonen, maar hij heeft dit om diverse redenen niet gedaan. Er blijven dus zorgen over de opvoedvaardigheden van de man bestaan, namelijk dat de man onvoldoende in staat is om in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft. Er zijn zorgen over het sensitief opvoeden door de man, dat de man door zijn persoonlijke problematiek op zichzelf is gericht en in onvoldoende mate in kan spelen op de behoeften van [minderjarige] of zich kan inleven in het belang van [minderjarige] . Binnen de geadviseerde omgangsregeling is het voor [minderjarige] te overzien en vormt het geen ontwikkelingsbedreiging als de man niet altijd voldoende aansluit bij haar behoeften. Er zijn geen zorgen over de opvoedsituatie bij de vrouw.
Standpunten van partijen
2.7
De vrouw stemt in met de inhoud van de rapportage en het advies van de Raad. Er heeft een zorgvuldig hulpverleningstraject plaatsgevonden. Zoals de hulpverlening heeft aangegeven, is het hoogst haalbare bereikt. De man heeft een aandeel in de conclusie van de Raad door niet de opvoedondersteuning bij hem te laten plaatsvinden. De man heeft, in tegenstelling tot de vrouw, ook geen persoonlijke hulpverlening gehad. Het contact via WhatsApp tussen de man en de vrouw verloopt doorgaans goed, maar dit zijn geen diepgaande gesprekken. De vrouw merkt dat de man in gesprekken de neiging heeft om te reageren vanuit de ex-partnerstrijd en afstemming over [minderjarige] met de vrouw afwijst. De vrouw acht gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] . Er is een groot risico dat [minderjarige] klem komt te zitten tussen de ouders bij gezamenlijk gezag, omdat de ouders te ver uit elkaar staan om afspraken te maken over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] is nu nog tot 15.30 uur in afwachting van de mondelinge behandeling. De vrouw stemt in met de omgangsregeling zoals geadviseerd door de Raad. Zij acht de door de man gevraagde vastlegging van inhaalmomenten niet noodzakelijk. Incidentele extra contactmomenten zijn mogelijk, maar de vrouw acht structuur en regelmaat voor [minderjarige] belangrijk. Bovendien heeft de vrouw op de dagen dat [minderjarige] bij haar verblijft ook al vaak andere plannen. De vrouw verstrekt aan de man al alle informatie over [minderjarige] , dus zij acht een beslissing op het verzoek van de man daartoe niet nodig.
2.8
De man kan zich niet vinden in het advies van de Raad. De omgang met [minderjarige] vindt nu plaatst op zaterdag tot 15.30 uur. De man wil graag dat dit tot 18.00 uur plaats gaat vinden, zoals ook door de Raad is geadviseerd. Hij is het er echter niet mee eens dat niet toegewerkt kan worden naar een overnachting. De man heeft al tijdens de begeleide omgangsmomenten laten zien dat er geen zorgen zijn binnen zijn opvoedsituatie. De zorgen zijn ook onvoldoende geconcretiseerd. Er is onvoldoende onderbouwing waarom opvoedondersteuning nodig zou zijn. Bovendien is de opvoedondersteuning niet mogelijk, omdat de man moet werken en hij daar geen vrij voor kan krijgen. Daarnaast wil de man dat wordt vastgelegd dat er een inhaalmoment volgt als er een omgangsmoment, bijvoorbeeld door ziekte, niet doorgaat. Hij heeft er onvoldoende vertrouwen in om dit in onderling overleg met de vrouw te regelen. De man persisteert daarnaast bij zijn verzoek tot gezamenlijk gezag. Het uitgangspunt in de wet is het gezamenlijke gezag. De communicatie tussen de man en de vrouw over [minderjarige] verloopt soepel via WhatsApp. Uit het ouderschapsplan is gebleken dat partijen in staat zijn in het belang van [minderjarige] afspraken met elkaar te maken. De weerstand komt vanuit de vrouw. Dit mag niet tot gevolg hebben dat de man niet het gezag over [minderjarige] zou mogen dragen. Met het gezamenlijke gezag kan de man zijn ouderschap beter uitvoeren. Hij is dan bijvoorbeeld niet afhankelijk van de vrouw voor informatie van school. Er zijn geen contra-indicaties tegen toewijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag. Beide ouders zijn in staat om het belang van [minderjarige] voorop te stellen. De man ontvangt aan het einde van elke maand een WhatsAppbericht met alle informatie over [minderjarige] . De man acht het van belang dat deze informatieregeling wordt vastgelegd door de rechtbank, gelet op het wantrouwen tussen de ouders. De man trekt zijn verzoek tot het opleggen van een dwangsom in, omdat daar geen reden meer voor is.
Gezagsvoorziening
2.9
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.1
Naar het oordeel van de rechtbank is gebleken van feiten en omstandigheden die in het belang van de minderjarige nopen tot afwijking van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders ook na de relatie gezamenlijk het gezag uitoefenen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.11
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen een hulpverleningstraject hebben gevolgd bij De Gezinsmanager en [jeugdhulp ] , waarbij is ingezet op het vormgeven van het gezamenlijk ouderschap. Partijen hebben hierin stappen gezet, waardoor de situatie voor [minderjarige] is verbeterd. Er zijn afspraken gemaakt, er is een ouderschapsplan opgesteld en partijen communiceren via WhatsApp met elkaar over [minderjarige] . Partijen verdienen voor het zetten van deze stappen een compliment. Zowel [jeugdhulp ] als De Gezinsmanager als de Raad geven echter aan dat er zorgen blijven bestaan, omdat de ouders nog ver van elkaar verwijderd zijn, onder andere in de wijze waarop zij denken over bepaalde opvoedkwesties. Volgens de betrokken hulpverlening hebben de ouders het hoogst haalbare bereikt in hun mogelijkheden voor het solo parallel ouderschap. De communicatie die partijen met elkaar hebben, gaat over de praktische aspecten van de uitvoering van de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de man. Daarnaast voorziet de vrouw de man van informatie over [minderjarige] . Het voeren van overleg om gezamenlijk gezag beslissingen te nemen over een minderjarige is van een andere orde. Partijen hebben dit nimmer gedaan, omdat zij niet in gezinsverband met [minderjarige] hebben samengeleefd. Gezien de kwetsbare verhouding tussen partijen acht de rechtbank de zorgen van de Raad hierover gegrond. Met de Raad verwacht de rechtbank niet dat partijen eenvoudig en voortvarend tot overeenstemming komen over beslissingen omtrent [minderjarige] . Dit brengt mee dat er een groot risico is op onrust in de opvoedingsomgeving, belasting voor [minderjarige] , vertraging of belemmering in de beslissingen die over haar genomen moeten worden en mogelijk juridische procedures tussen de ouders. De man stelt weliswaar dat partijen in staat zijn gezamenlijk beslissingen over [minderjarige] te nemen. Echter, de man stelt ook dat partijen al onvoldoende in staat zijn om afspraken te maken over een inhaalmoment van de omgang en dat de (lopende) informatieregeling moet worden vastgesteld door de rechtbank, omdat hij onvoldoende vertrouwen heeft in de vrouw. De man laat hiermee zien dat hij eigenlijk ook zorgen heeft over de communicatie en het onderlinge vertrouwen tussen hem en de vrouw. Daarbij speelt ook een rol dat de hulpverlening en de Raad zorgen hebben over de houding van de man. Tijdens het hulpverleningsproces is gebleken dat het voor de man lastig blijft om de belangen van [minderjarige] te stellen boven de strijd met de vrouw. En dat hij adviezen van de vrouw over [minderjarige] naast zich neerlegt, terwijl de vrouw degene is die de opvoeding van [minderjarige] vormgeeft. Er zijn daarnaast zorgen of de man voldoende inzicht heeft in de behoeften van [minderjarige] bij het nemen van besluiten over haar, waarbij zijn persoonlijke problematiek mogelijk van invloed is.
2.12
De rechtbank concludeert dan ook dat partijen onvoldoende in staat zijn tot inhoudelijke communicatie en samenwerking over [minderjarige] en dat er bij toekenning van het gezamenlijke gezag tussen partijen een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen haar ouders. Gezien de duur van het hulpverleningsproces en het feit dat de hulpverlening heeft aangegeven dat het hoogst haalbare is bereikt, is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare termijn voldoende verbetering zal komen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man onder III afwijzen.
Omgangsregeling
2.13
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
2.14
De rechtbank zal het advies van de Raad volgen en bepalen dat [minderjarige] bij de man zal verblijven om de veertien dagen op zaterdag van 8.30 uur tot 18.00 uur. In tegenstelling tot de man stelt de rechtbank vast dat de hulpverlening en de Raad concrete zorgen hebben aangegeven over de opvoedsituatie van de man. Er zijn zorgen over het sensitief opvoeden door de man, namelijk dat hij onvoldoende in staat is in te spelen op de behoeften van [minderjarige] . Daarbij speelt dat de man door zijn persoonlijke problematiek op zichzelf is gericht en dit ten koste kan gaan van de belangen van [minderjarige] . De hulpverlening heeft daarbij ook aangegeven dat de man adviezen van de vrouw over [minderjarige] niet opvolgt en daarbij het belang van [minderjarige] uit het oog kan verliezen. De man is binnen het hulpverleningsproces geruime tijd de mogelijkheid geboden het advies over inschakeling van opvoedondersteuning op te volgen, maar heeft dit om zijn moverende redenen niet gedaan. Het gevolg daarvan is dat er geen zicht is gekomen op de opvoedsituatie van de man en dat de zorgen over zijn opvoedvaardigheden dus zijn blijven bestaan. De hulpverlening verbindt daar een duidelijke conclusie aan dat, zolang er geen zicht is op de opvoedvaardigheden van de man, de omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] niet verder uitgebreid kan worden. De rechtbank ziet hierin voldoende aanleiding om de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de man te beperken tot één dag in de veertien dagen. Het verzoek van de man dat strekt tot het vaststellen van een omgangsregeling zal tot zover worden toegewezen.
2.15
Uit het door de man overgelegde ouderschapsplan van december 2023, januari 2024 blijkt dat partijen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen, waarbij het uitgangspunt is dat de reguliere omgangsregeling doorloopt. Aangezien partijen hier schriftelijk al afspraken over hebben gemaakt, ziet de rechtbank geen aanleiding om nog een verdeling van de vakanties en feestdagen vast te leggen in deze beschikking. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen de overeengekomen afspraken zullen nakomen.
2.16
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling mondeling nog verzocht om vast te leggen dat er een inhaalmoment moet volgen als de omgang tussen hem en [minderjarige] een keer niet is doorgegaan. Partijen hebben desgevraagd aangegeven dat dit maar zelden voorkomt. De rechtbank acht onvoldoende basis aanwezig om hier in structurele mate in te voorzien. Het is bovendien afhankelijk van de omstandigheden op dat moment of er een inhaalmoment kan plaatsvinden. Partijen dienen dit in een voorkomend geval in onderling overleg samen te regelen. De rechtbank onderschrijft het belang van [minderjarige] om haar vader niet te lang niet te zien.
Informatieregeling
2.17
Met betrekking tot het verzoek van de man dat strekt tot het vaststellen van een informatieregeling wordt als volgt overwogen. De vrouw is gehouden om de man tijdig te informeren over belangrijke zaken omtrent de minderjarige. Dit vloeit voort uit de wet (artikel 1:247 lid 3 BW). Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw de man aan het einde van elke maand een bericht stuurt met informatie over [minderjarige] . Dit verloopt naar tevredenheid van beide partijen. Aangezien deze regeling niet is opgenomen in het ouderschapsplan van partijen zal de rechtbank dit in de beschikking vastleggen. De man heeft het verzoek om een dwangsom ingetrokken. De rechtbank zal dat verzoek daarom afwijzen.
2.18
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
bepaalt dat de man en de minderjarige [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar, om de veertien dagen op zaterdag van 08.30 uur tot 18.00 uur;
3.2
bepaalt dat de vrouw aan de man aan het einde van elke maand (via een telefonisch bericht) informatie dient te verstrekken over gewichtige aangelegenheden omtrent [minderjarige] ;
3.3
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4
wijst het mee of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024 door mr. Oomes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.