In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van een zorgregeling voor twee minderjarige kinderen. De vrouw, die de Ugandese nationaliteit heeft, verzocht om een zorgregeling waarbij de kinderen in verschillende fasen contact zouden hebben met hun vader, de man, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank oordeelde dat er sprake is van een belast verleden tussen partijen, waardoor de minderjarigen hun vader niet kennen. De man heeft geen draagvlak om contact aan te gaan, en de rechtbank achtte het niet in het belang van de minderjarigen om dit contact af te dwingen. De rechtbank benadrukte echter dat de man wel de verantwoordelijkheid moet nemen om in de toekomst contact met de minderjarigen mogelijk te maken, ter ondersteuning van hun identiteits- en sociaal-emotionele ontwikkeling. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, maar verwachtte van de man dat hij stappen onderneemt om zijn rol als vader in de toekomst te vervullen.