ECLI:NL:RBZWB:2024:7949

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
C/02/424079 / FA RK 24-2996
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling zorgregeling in complexe gezinsrelatie met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van een zorgregeling voor twee minderjarige kinderen. De vrouw, die de Ugandese nationaliteit heeft, verzocht om een zorgregeling waarbij de kinderen in verschillende fasen contact zouden hebben met hun vader, de man, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank oordeelde dat er sprake is van een belast verleden tussen partijen, waardoor de minderjarigen hun vader niet kennen. De man heeft geen draagvlak om contact aan te gaan, en de rechtbank achtte het niet in het belang van de minderjarigen om dit contact af te dwingen. De rechtbank benadrukte echter dat de man wel de verantwoordelijkheid moet nemen om in de toekomst contact met de minderjarigen mogelijk te maken, ter ondersteuning van hun identiteits- en sociaal-emotionele ontwikkeling. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, maar verwachtte van de man dat hij stappen onderneemt om zijn rol als vader in de toekomst te vervullen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/424079 / FA RK 24-2996
datum uitspraak: 12 november 2024
beschikking betreffende de zorgregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. H.J. Roetman te Gouda.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 20 juni 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 9 oktober 2024 ontvangen verweer met bijlage.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 14 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw is bijgestaan door een tolk in de Engelse taal. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum 1] 2015 te [plaats] , Uganda. Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van [datum 2] 2017 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op [datum 3] 2018 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Tijdens het huwelijk van partijen zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [plaats] te Uganda op [geboortedag] 2017;
- [minderjarige 2] , geboren te [plaats] te Uganda op [geboortedag] 2017,
hierna te noemen: de minderjarigen.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.4
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.5
Bij beschikking van 26 augustus 2022 heeft de rechtbank Rotterdam het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een zorgregeling afgewezen, omdat de vrouw haar verzoek had ingetrokken.
2.6
De vrouw heeft de Oegandese nationaliteit en de man de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een (opbouwende) zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarigen:
- gedurende één maand twee uur per week (exclusief reistijd) bij de man verblijven;
- daarna gedurende één maand zes uur per week (exclusief reistijd) bij de man verblijven;
- daarna gedurende twee maanden één dag in het weekend bij de man verblijven van 10.00 uur tot 19.00 uur (na het eten);
- daarna gedurende twee maanden een weekend in de twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur (na het eten) bij de man verblijven;
- daarna een weekend in de veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond 19.00 uur (na het eten) bij de man verblijven,
waarbij de man telkens de minderjarigen haalt en brengt,
althans een zodanige zorgregeling als de rechtbank in het belang van de minderjarigen acht.
3.2
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Internationaal privaatrecht (IPR)
4.1
Vanwege het feit dat de vrouw de Ugandese nationaliteit draagt en de minderjarigen geboren zijn in Uganda, draagt deze zaak een internationaal karakter. Daarom dient de rechtbank ambtshalve vast te stellen of de rechtbank internationaal bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek, en zo ja, welk recht van toepassing is op het verzoek.
4.2
Op grond van artikel 7 lid 1 van de EU-Verordening 2019/1111 van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (hierna: Brussel II-ter), is de Nederlandse rechter bevoegd het verzoek van de vrouw te beoordelen, nu de minderjarigen op het moment van de indiening van het verzoek hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland. Op grond van artikel 265 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda relatief bevoegd nu het verzoek een minderjarige betreft die woonplaats heeft in het arrondissement van deze rechtbank.
4.3
Het toepasselijk recht dient te worden vastgesteld aan de hand van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299, oftewel het Haag Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV 1996). Op grond van artikel 17 HKBV 1996 wordt het Nederlands recht toegepast op het verzoek.
Wettelijk kader
4.4
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. De regeling kan omvatten een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank dient ingevolge artikel 1:253a BW een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt.
Standpunten van partijen
4.5
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangevoerd dat zij het in het belang van de ontwikkeling van de minderjarigen acht dat zij hun vader leren kennen en er een zorgregeling wordt vastgesteld. Partijen zijn in 2021-2022 verwikkeld geweest in een procedure bij de rechtbank Rotterdam. Tijdens deze procedure is middels een DNA-onderzoek gebleken dat de man inderdaad de biologische vader is van de minderjarigen. De vrouw heeft het verzoek in die procedure toen ingetrokken, omdat de man zich op dat moment niet in staat achtte de minderjarigen te zien. De man stelt dat hij pas door een brief voorafgaand aan die procedure op de hoogte is gesteld van het bestaan van de minderjarigen, maar volgens de vrouw klopt dit niet. Zij stelt dat de man wel op de hoogte was van de zwangerschap, dat zij de namen van de minderjarigen samen uitgekozen hebben, dat de man een bijdrage heeft betaald voor de minderjarigen, dat hij bij telefonisch contact wel eens heeft gevraagd hoe het met de minderjarigen ging en dat zij foto’s van de minderjarigen aan hem heeft gestuurd. De vrouw is toen zij zwanger was door de man teruggestuurd naar Uganda en de man heeft in die periode een relatie gekregen met zijn huidige partner, die uit [land] komt. De man heeft vervolgens nagelaten om aan haar te vertellen dat hij kinderen heeft. Dat de partner van de man de minderjarigen niet accepteert, mag er niet toe leiden dat de minderjarigen geen contact kunnen hebben met hun vader. De minderjarigen hebben aangegeven graag hun vader te willen zien. Partijen hebben medio 2024 op initiatief van de vrouw overleg gehad met elkaar, maar daaruit is gebleken dat de man niet bereid is mee te werken aan een zorgregeling. De man moet zijn verantwoordelijkheid nemen. De stelling van de man dat hij door psychische problemen geen contact kan hebben met de kinderen is onvoldoende onderbouwd. De praktische problemen die de man stelt, kunnen in overleg besproken en samen opgelost worden. Er kan voor het contact gestart worden met een kaartje of een cadeautje sturen door de man aan de minderjarigen. Dat de man mede het gezag over de minderjarigen draagt, levert voor de vrouw in de praktijk geen problemen op. Zij regelt alles voor de kinderen. Er vindt geen overleg tussen partijen plaats.
4.6
De man heeft ter onderbouwing van zijn verweer aangevoerd dat hij op 25 september 2021 via een brief van de advocaat van de vrouw voor het eerst op de hoogte is gebracht van het bestaan van de minderjarigen. De man was in shock dat hij de vader bleek te zijn van een tweeling van ruim vier jaar oud. Hij ontkent dat hij hiervan eerder op de hoogte was. De stelling van de vrouw dat de man op de hoogte was van de zwangerschap en dat zij contact hebben gehad over de minderjarigen is nieuw. Zij heeft dit tijdens de vorige procedure ook niet aangevoerd. De man is tijdens de relatie, op het moment dat de vrouw even in Nederland was, erachter gekomen dat zij contact onderhield met verschillende mannen. De man voelde zich erin geluisd door de vrouw. De vrouw is vervolgens teruggegaan naar Uganda en de man heeft daarna om de echtscheiding verzocht. Hij heeft pas later een relatie gekregen met zijn huidige partner. De man heeft het nog steeds erg moeilijk met de nasleep van zijn huwelijk met de vrouw en dat zij hem zo heeft bedrogen. De man kampt sindsdien met forse psychische problemen en lichamelijke klachten. Dit is ook van invloed op zijn gezin en zijn werk. De man is sinds juni 2024 weer onder behandeling van de GGZ wegens een depressie. Zijn mentale gezondheid is instabiel en de psychische klachten zijn verergerd sinds de vrouw onderhavig verzoek heeft ingediend. De man ondervindt veel stress van de procedure. Hij is psychisch niet in staat uitvoering te geven aan een zorgregeling. De pijn is te groot om geconfronteerd te worden met de minderjarigen en de vrouw. Hij kan dit emotioneel niet aan. De alimentatie die hij betaalt voor de minderjarigen wordt zelfs afgeschreven van een aparte bankrekening, zodat hij daar niet maandelijks mee geconfronteerd wordt. De man is zich ervan bewust dat het over het algemeen niet goed is voor kinderen om hun vader te moeten missen. De man is echter ongeschikt, onmachtig en niet in staat om contact met de minderjarigen te hebben. Hij kan zijn rol als vader niet waarmaken. De man vreest dat als hij in het leven van de minderjarigen treedt, hij zich om psychische redenen weer terug moet trekken. Hij wil geen valse verwachtingen scheppen bij de kinderen. De man acht een dergelijke negatieve ervaring niet in het belang van de minderjarigen. Ook zijn nieuwe partner, met wie de man twee kinderen heeft, kan het niet opbrengen om de minderjarigen in hun woning te laten verblijven. Daarnaast zijn er praktische problemen. De man heeft geen auto om de minderjarigen te vervoeren en hij verblijft geregeld in het buitenland voor zijn werk. Als hij in de toekomst wel de mogelijkheid heeft, wil hij zelf contact leggen met de minderjarigen.
4.7
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het de moeders plicht is om te verkennen of contact tussen de minderjarigen en de man mogelijk is. De Raad heeft de zorg geuit dat partijen het gezamenlijk gezag dragen, terwijl zij daar geen uitvoering aan (kunnen) geven. Het gezag van de man behelst een verplichting om (mede) de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Het is doorgaans in het belang van kinderen om contact te kunnen hebben met beide ouders. Kinderen kunnen er in hun ontwikkeling last van hebben als zij een ouder niet kennen. Die problemen kunnen voortduren tot in de volwassenheid, zoals een gebrek aan zelfvertrouwen en problemen bij het aangaan van relaties. De minderjarigen hebben inmiddels de leeftijd om vragen over hun vader te gaan stellen. Het is in het belang van hun identiteitsontwikkeling om te weten wie hun vader is. De man heeft echter aangegeven niet de vaderpositie te kunnen waarmaken. De klachten die hij ervaart klinken plausibel. De man moet echter wel de verantwoordelijkheid nemen om aan zichzelf te blijven werken om in de toekomst in het belang van de minderjarigen het contact met hen wel aan te kunnen gaan. Dit kan ook met kleine stappen, zoals het sturen van een kaartje of een cadeautje of door (video)bellen, eventueel onder begeleiding van een hulpverleningsinstantie. Ook al komt er dan geen structurele contactregeling, het kan in het belang van de minderjarigen zijn om te weten hoe hun vader eruit ziet, welk karakter hij heeft en om welke reden zij geen contact hebben met hem. De man heeft aangegeven dat zijn partner het er ook moeilijk mee heeft. Het is ook aan haar om te bekijken hoe zij de man hierin toch kan gaan ondersteunen. De door de vrouw verzochte zorgregeling is te vergaand en kan op dit moment niet toegewezen worden. De Raad acht het afdwingen daarvan niet in het belang van de minderjarigen. De Raad pleit er echter voor dat de man voor zichzelf stappen blijft zetten om in de toekomst wel mogelijkheden voor contact aan de minderjarigen te bieden.
Beoordeling van het verzoek
4.8
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken van een zeer belast verleden tussen partijen en bijzondere omstandigheden, waardoor de minderjarigen hun vader niet kennen. Bij de man is er nog steeds geen enkel draagvlak om het contact met de minderjarigen aan te gaan. De rechtbank acht het, met de Raad, op dit moment niet in het belang van de minderjarigen om het contact met de man af te dwingen. De rechtbank acht het risico te groot dat de minderjarigen dan belast zullen worden met een vader die dit emotioneel niet aan kan en geen stabiliteit kan bieden in enig contact, waardoor dit een negatieve ervaring voor hen oplevert en zij geen reëel beeld kunnen vormen van hun vader en hun afkomst.
4.9
Zoals ook door de Raad is aangegeven, wordt van de man echter een inspanning verwacht om in de toekomst wel in ieder geval enige vorm van contact of kennismaking met de minderjarigen mogelijk te maken. De man is de vader van de minderjarigen en hij draagt ook mede het gezag over hen. Op hem rust de verplichting om voor zichzelf stappen te zetten om in het belang van de identiteits- en sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen invulling te kunnen geven aan zijn positie als vader. Het wordt van de man verwacht dat hij zich hiervoor zal wenden tot hulpverlening voor zichzelf en, indien nodig, voor zijn partner.
4.1
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de vrouw zal dienen af te wijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de vrouw dat strekt tot vaststelling van een zorgregeling af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024 door mr. Oomes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.