Op 20 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan over de voortzetting van de ISD-maatregel voor een veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ISD-maatregel noodzakelijk blijft, omdat de veroordeelde zelf heeft aangegeven dat hij een klinische behandeling nodig heeft om terugval in middelengebruik en samenhangende criminaliteit te voorkomen. De ISD-maatregel was eerder opgelegd voor een periode van twee jaar, ingaande op 30 november 2023 en eindigend op 29 november 2025.
Tijdens de zitting op 6 november 2024 zijn de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde gehoord. De officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, heeft geconcludeerd dat voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk is, gezien de recent gestarte behandeling van de veroordeelde. De raadsman heeft deze conclusie ondersteund. De deskundige, senior casemanager ISD bij de P.I. Vught, heeft ook geadviseerd om de ISD-maatregel voort te zetten, omdat de veroordeelde gemotiveerd is om met zijn behandeling aan de slag te gaan.
De rechtbank heeft in haar oordeel overwogen dat opheffing van de ISD-maatregel zou leiden tot onveiligheid en overlast in de maatschappij. De veroordeelde heeft in het verleden ongewenst gedrag vertoond in een andere kliniek, maar is nu gemotiveerd en goed bezig in de huidige kliniek. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die het voortijdig beëindigen van de ISD-maatregel rechtvaardigen en heeft besloten dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel vereist is.