ECLI:NL:RBZWB:2024:7935
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Hindriks
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van beroep tegen last onder dwangsom en niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar in bestuursrechtelijke context
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen een opgelegde last onder dwangsom beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Ensink, heeft bezwaar gemaakt tegen de last die is opgelegd vanwege bouwwerken die in strijd zijn met het bestemmingsplan op zijn perceel aan de [adres 1] te [plaats]. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, vertegenwoordigd door mr. J.M.B. van Overdijk, heeft de last onder dwangsom in stand gelaten, wat eiser aanvecht. De rechtbank behandelt ook het bezwaar van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar met betrekking tot een aangelegde vijver.
De rechtbank concludeert dat de last onder dwangsom terecht is opgelegd, aangezien de bouwwerken in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen concreet zicht op legalisatie bestaat. De rechtbank stelt vast dat de materiële normstelling niet is gewijzigd na de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Eiser heeft geen rechtmatig belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar tegen de last voor de vijver, omdat hij erkent dat hij een omgevingsvergunning nodig had en deze niet had verkregen voordat de last werd opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de last onder dwangsom in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.
De uitspraak benadrukt de beginselplicht tot handhaving door het college en de voorwaarden waaronder handhaving kan worden afgezien, zoals bij concreet zicht op legalisatie. De rechtbank bevestigt dat de weigering van de omgevingsvergunning voor de bouwwerken op goede gronden is gedaan, en dat de belangen van handhaving zwaarder wegen dan de belangen van eiser.