ECLI:NL:RBZWB:2024:7932
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in het kader van de onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 607.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 545.000 zou moeten zijn.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op 8 november 2024, waarbij zowel de gemachtigde van de belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de waarde is bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopopbrengsten van vergelijkbare woningen zijn gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de verschillen tussen de woningen adequaat heeft onderbouwd en dat de waarde van de woning van de belanghebbende voor het belastingjaar 2023 niet te hoog is vastgesteld.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van het griffierecht of proceskosten, en er is geen aanleiding voor een immateriële schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.