ECLI:NL:RBZWB:2024:7928

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
C/02/421063 / JE RK 24-611
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing in jeugdzorgzaak

Op 1 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een jeugdzorgzaak betreffende de minderjarige [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 15 november 2024 tot 15 juni 2025, terwijl het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen. De zaak betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige], die onder toezicht is gesteld van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland. De kinderrechter heeft de belangen van [minderjarige] en de betrokken ouders in overweging genomen, evenals de noodzaak voor stabiliteit en continuïteit in de zorg voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige], ondanks positieve stappen die zijn gezet. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat de GI (Gezinsvoogdij) betrokken moet blijven om de belangen van [minderjarige] te waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ondertoezichtstelling onmiddellijk kan ingaan, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/421063 / JE RK 24-611
Datum uitspraak: 1 november 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] .
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de stiefmoeder] ,
hierna te noemen: de stiefmoeder,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 29 mei 2024 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
  • aanvullende informatie van de GI van 30 september 2024, ontvangen op 30 september 2024.
1.2.
Op 1 november 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
  • de moeder;
  • de stiefmoeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 december 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 15 december 2023 en tot 15 juni 2024.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 maart 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een [stichting], verleend met ingang van 18 maart 2024 en tot 15 juni 2024.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 29 mei 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 15 juni 2024 en tot 15 november 2024. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een [stichting], verlengd met ingang van 15 juni 2024 en tot 15 november 2024. De beslissing ten aanzien van de resterende delen van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn aangehouden.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan de orde is thans nog het resterende deel van het verzoek tot het verlengen van de ondertoezichtstelling en tot het verlengen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de periode van 15 november 2024 en tot 15 juni 2025.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het restantverzoek voor wat betreft de ondertoezichtstelling. Voor wat betreft het restant van de machtiging tot uithuisplaatsing verzoekt de GI om het verzoek af te wijzen. Er wordt namelijk geen uitvoering meer gegeven aan de machtiging tot uithuisplaatsing. Wel is er nog altijd sprake van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . [minderjarige] heeft vanaf februari 2024 tot juli 2024 in het [stichting] verbleven. Deze plaatsing is op advies van het [stichting] gestopt wegens een gebrek aan motivatie van [minderjarige] . Op 11 juli 2024 is door de GI besloten dat [minderjarige] terug bij haar vader en stiefmoeder gaat wonen. Dit brengt echter wel een extra spanningsveld met zich mee. In het verleden is namelijk een plaatsing van [minderjarige] bij de vader en de stiefmoeder beëindigd uit bescherming voor de andere kinderen in het gezin en gelet op de draaglast van de stiefmoeder. Voor [minderjarige] is dit dan ook geen plek waar zij langdurig kan verblijven. De GI licht toe dat zij samen met [minderjarige] in gesprek zijn met een pleeggezin. Het pleeggezin heeft ervaring en hun expertise ligt bij pubers. Ook kan er op deze manier worden meegekeken naar de opvoedvaardigheden van [minderjarige] . [minderjarige] is erg positief over de plaatsing, net als de moeder. De vader heeft nog twijfels bij de plaatsing. Er moeten nog goede afspraken worden gemaakt met het pleeggezin over wat realistisch en haalbaar is (ook over de duur), maar hier staan de pleegouders voor open. Binnenkort is er een overleg met alle betrokkenen om meer duidelijkheid te verkrijgen over de pleegzorgplaatsing en het toekomstperspectief van [minderjarige] . Mogelijk wordt er hierna een nieuw verzoek tot machtiging uithuisplaatsing door de GI ingediend. [minderjarige] wil in de toekomst graag bij haar moeder wonen, echter uit de GI haar twijfels hierover. De GI is bang voor oude patronen, maar hoopt dat deze veranderen door de inzet van Basic Trust. Basic Trust zal eerst persoonlijke hulpverlening voor [minderjarige] inzetten en zal daarna ook [naam] in het hulpverleningsproces betrekken. Verder heeft [minderjarige] werk en heeft zij opvang voor [naam] geregeld. Hierdoor ontstaat er zicht op hoe [naam] zich ontwikkelt en wordt [minderjarige] ontlast. De GI vindt dit belangrijk omdat [minderjarige] in februari 2025 start met school waardoor zij extra belast zal worden. De GI heeft ook het idee dat [minderjarige] soms dingen onderschat of dat zij de zorgen niet altijd inziet. Verder geeft de GI aan dat er veel onderling overleg plaatsvindt tussen de ouders, de hulpverlening en [minderjarige] . Sommige besluiten worden dan ook in goed overleg genomen. Als dit niet mogelijk is (door een verschil van visie) moet de GI een besluit nemen in het belang van [minderjarige] . Om die reden is het belangrijk dat de GI betrokken blijft.
4.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling geeft de moeder aan dat zij achter het verzoek van de GI staat. [minderjarige] wil graag haar trauma’s verwerken en heeft hiervoor begeleiding en behandeling nodig. [minderjarige] is gemotiveerd en de moeder probeert [minderjarige] hierin ook te stimuleren. [minderjarige] is zich ervan bewust dat zij het op sommige momenten lastig kan krijgen maar wil zich inzetten in het belang van [naam] . De moeder geeft aan dat zij trots is op [minderjarige] . Verder geeft de moeder aan dat zij (meestal) een goede samenwerking heeft met de GI en de vader en dat zij achter de pleegzorgplaatsing van [minderjarige] staat. Vooral omdat het een plaatsing in de buurt is, de moeder het pleeggezin kent en omdat het een ervaren pleeggezin betreft. Daarnaast zouden [minderjarige] en [naam] beide een eigen slaapkamer kunnen krijgen, hetgeen erg positief is.
4.3.
De vader geeft aan dat hij het spijtig vindt dat [minderjarige] vroegtijdig bij het [stichting] naar huis is gestuurd. De vader vindt het begrijpelijk dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. [minderjarige] moet nog stappen zetten maar de vader geeft aan dat hij trots op haar is. In de thuissituatie gaat het goed. Er zijn tussendoor wat uitschieters maar momenteel is het rustig. Ook heeft de vader kennisgemaakt met het pleeggezin. Hij vraagt zich nog wel af hoe het pleeggezin om zal gaan met het zelfbepalend gedrag van [minderjarige] , aangezien dit in het [stichting] ook niet is gelukt.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling geeft de stiefmoeder aan dat het inderdaad goed gaat in de thuissituatie zolang zij [minderjarige] nergens op aanspreekt. [minderjarige] en de stiefmoeder gaan allebei hun eigen weg. De problemen die zich in het verleden hebben voorgedaan, zijn nog steeds aanwezig. Zij geeft wel aan dat zij en de vader [minderjarige] ondersteunen om aan zichzelf te werken.
4.5.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat het goed gaat met haar en haar dochtertje [naam] . [minderjarige] is vroegtijdig bij het [stichting] weggegaan omdat zij niet meer gemotiveerd was. De begeleiding werd boos om de kleinste dingen en ook had [minderjarige] iedere keer andere begeleiders. Momenteel woont zij bij haar vader en stiefmoeder, echter kan zij hier niet voor een langere tijd blijven wonen. Om die reden is het de bedoeling dat [minderjarige] bij een crisispleeggezin zal verblijven. Zij heeft al een kennismakingsgesprek gehad (samen met de jeugdbeschermer) en is erg enthousiast. Ook vindt zij het fijn dat het crisispleeggezin in [plaats] zit. Zo kan [minderjarige] haar werk, school, en de opvang voor [naam] behouden. [minderjarige] werkt momenteel 16 uur per week bij de [winkel], voornamelijk in de avonduren. Vanaf december gaat [naam] naar de opvang en in februari 2025 zal [minderjarige] starten met haar BBL-opleiding. [minderjarige] zou bij het crisispleeggezin mogen blijven wonen totdat haar moeder een grotere woning heeft. Het is dan namelijk de bedoeling dat [minderjarige] en [naam] bij haar moeder intrekken. Op dit moment ziet [minderjarige] haar moeder ongeveer twee keer in de week. Ook heeft [minderjarige] contact met de vader van [naam] . Hij ziet [naam] bijna elke zondag bij zijn pleegmoeder, omdat er bij het omgangsmoment altijd een volwassene aanwezig moet zijn. Verder geeft [minderjarige] aan dat [hulpverlening] betrokken is en dat zij eind dit jaar zal starten met Basic Trust. Hier is zij erg positief over. [minderjarige] wil namelijk niet dat zij gedrag doorgeeft aan [naam] . Ten aanzien van het verzoek om de ondertoezichtstelling te verlengen geeft [minderjarige] aan dat zij dit niet fijn vindt, maar dat zij wel begrijpt dat dit nodig is. Tot slot geeft [minderjarige] aan dat zij behoefte heeft aan een vast huishouden.

5.De beoordeling

Inhoudelijke beoordeling
5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De kinderrechter zal daarom het restant van de ondertoezichtstelling toewijzen. Zij zal de ondertoezichtstelling (art. 1:260, eerste lid, BW) verlengen met ingang van 15 november 2024 en tot 15 juni 2025. Het restant van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder zal de kinderrechter afwijzen. Zij legt dit hierna uit.
5.2.
De kinderrechter merkt allereerst op dat zij het fijn vindt om te horen dat het goed met [minderjarige] en [naam] gaat. [minderjarige] heeft een baantje, heeft vanaf december 2024 opvang voor [naam] geregeld en gaat in februari 2025 starten met school. Ook ontvangt [minderjarige] passende hulpverlening vanuit [hulpverlening], om te werken aan haar opvoedvaardigheden, en is zij aangemeld bij Basic Trust voor individuele hulpverlening. Daarnaast verloopt de onderlinge samenwerking tussen partijen goed, ondanks dat zij het niet altijd met elkaar eens zijn.
5.3.
Desondanks is de kinderrechter van oordeel dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog niet is weggenomen. Hoewel er veel positieve stappen zijn gezet, is er nog geen sprake van een stabiele situatie voor [minderjarige] . De plaatsing van [minderjarige] bij het [stichting] is op advies van het [stichting] gestopt wegens een gebrek aan motivatie van [minderjarige] . Zij woont sinds 11 juli 2024 weer bij haar vader en haar stiefmoeder. Inmiddels is duidelijk dat de problemen die zich voordeden in de thuissituatie nog steeds spelen en er wordt dan ook gezocht naar een nieuwe plek voor [minderjarige] en [naam] samen. Daarvoor is de GI (in overleg met [minderjarige] en haar ouders) aan het kijken naar een pleeggezin dat al bekend is voor de moeder. De kinderrechter is van oordeel dat de GI bij de beoordeling van de vraag of het betreffende pleeggezin een passende plek is voor [minderjarige] (en [naam] ) duidelijkheid moet hebben over hoe lang [minderjarige] bij het pleeggezin kan verblijven. Het is voor [minderjarige] zeer belangrijk dat er continuïteit in haar verblijf komt en een kortdurende plaatsing acht de kinderrechter niet passend. In januari 2025 zal [minderjarige] 17 jaar worden en ook daarom is het belangrijk om in te zetten op stabiliteit, zodat [minderjarige] een goede uitgangspositie heeft wanneer zij op haar 18e jaar zelfstandig zal zijn.
Daarnaast is het ook belangrijk dat Basic Trust eind dit jaar zal starten en dat dit traject en de reeds ingezette hulpverlening wordt gemonitord. Op dit moment is de situatie te kwetsbaar om zonder jeugdbeschermer door te gaan. Daarbij betrekt de kinderrechter voorts dat alle partijen met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] hebben ingestemd. De kinderrechter is derhalve van oordeel dat een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is en zal het resterende deel van het verzoek toewijzen.
5.4.
Aan de GI geeft de kinderrechter mee om regie te blijven voeren in het proces en de belangen van [minderjarige] te blijven bewaken. Hoewel partijen in de samenwerking zitten, zijn zij het niet altijd met elkaar eens. De kinderrechter vindt het daarom belangrijk dat de GI betrokken blijft zodat zij in het belang van [minderjarige] beslissingen kan nemen. Van de ouders verwacht de kinderrechter dat zij in deze samenwerking blijven. Het is belangrijk dat zij op één lijn zitten en dat zij [minderjarige] stimuleren. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij stabiliteit en rust gaat ervaren.
5.5.
De kinderrechter constateert dat de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend tot 15 november 2024. De GI heeft echter vanaf 11 juli 2024 geen gebruik meer gemaakt van deze machtiging. Gelet op artikel 1:265c lid 3 BW komt de machtiging tot uithuisplaatsing te vervallen indien deze na verloop van drie maanden niet ten uitvoer is gelegd. Hieronder valt niet alleen de situatie dat de machtiging de eerste drie maanden, nadat zij is afgegeven, niet ten uitvoer is gelegd, maar ook de situatie dat de machtiging – na eerst wel ten uitvoer te zijn gelegd – op een later moment gedurende drie maanden niet ten uitvoer is gelegd. Derhalve stelt de kinderrechter vast dat de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is komen te vervallen. Het resterende deel van het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 15 november 2024 en tot 15 juni 2025;
6.2.
wijst af het resterende deel van het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 19 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.