14.1.De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
15. Eiseres stelt allereerst dat geen sprake is van een overtreding in de zin van artikel 10 van de Arbowet, primair omdat geen sprake is van gevaar in de zin van dit artikel en subsidiair omdat zij voldoende doeltreffende maatregelen ter voorkoming van gevaar heeft genomen.
16. Voor zover wordt aangenomen dat sprake is van een overtreding van artikel 10 van de Arbowet stelt eiseres primair dat de volledige verwijtbaarheid ontbreekt en subsidiair dat de boete moet worden gematigd vanwege verminderde mate van verwijtbaarheid.
17. Eiseres stelt tot slot dat sprake is van gronden die op grond van artikel 1, elfde en twaalfde lid, van de beleidsregel leiden tot matiging van de hoogte van de bestuurlijke boete.
Standpunt van de minister
18. De minister stelt dat sprake is van een overtreding in de zin van artikel 10 van de Arbowet, nu sprake is van gevaar in de zin van dit artikel en eiseres geen doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van dit gevaar.
19. De minister voert aan dat wanneer een overtreding op grond van artikel 10 van de Arbowet is geconstateerd van de verwijtbaarheid van die overtreding mag worden uitgegaan, aangezien verwijtbaarheid geen bestanddeel van dit artikel vormt.
20. Tot slot betwist de minister dat artikel 1, elfde en twaalfde lid van de beleidsregel aanleiding kan geven tot matiging van de hoogte van de boete.
Is sprake van een overtreding van artikel 10 van de Arbowet?
Is sprake van gevaar in de zin van artikel 10 van de Arbowet?
21. Eiseres stelt dat geen sprake is van gevaar in de zin van artikel 10 van de Arbowet, maar dat het ongeval is ontstaan als gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Volgens eiseres blijkt uit de literatuurdat onder gevaar moet worden verstaan:
de aanmerkelijke kans, de reële mogelijkheid, die een normaal voorzichtig mens, onder de gegeven omstandigheden niet zou nemen.
Volgens eiseres betekent de aanwezigheid van de trailer op het laadperron niet automatisch dat een normaal voorzichtig mens de aanmerkelijke kans, de reële mogelijkheid, om in dit geval de loods te passeren,
nietzou nemen. De rechtbank begrijpt deze stelling zo dat een normaal voorzichtig mens op de mogelijke aanwezigheid van obstakels bedacht zou zijn geweest en beter zou hebben opgelet. Dat komt volgens eiseres omdat laadperrons onder meer bedoeld zijn voor laden en lossen, waarbij materieel wordt ingezet dat niet noodzakelijkerwijs op de aangewezen parkeerplekken staat. De plek waar de trailer stond leverde op zichzelf volgens eiseres dus geen gevaar op. Eiseres betwist dat sprake is van een bedrijfsweg.
22. De minister stelt dat sprake was van gevaar in de zin van artikel 10 van de Arbowet, aangezien de trailer op de weg/rijbaan stond geparkeerd. Volgens de minister is duidelijk dat het gevaarlijk is om in het donker een obstakel (zoals een trailer) te parkeren op een weg/rijbaan. Eiseres noemt de plek waar het ongeval plaatsvond ten onrechte een laadperron. De minister voert aan dat het terrein waar het ongeval plaatsvond eigendom is van [B.V. 1] . [B.V. 1] heeft een contract afgesloten met eiseres over het werken op haar terrein (bijlage 20 bij boeterapport). Bij dit contract hoort het verkeersreglement van [B.V. 1] (bijlage 21 bij boeterapport), waaraan eiseres zich volgens de minister moet conformeren. Uit dit verkeersreglement volgt volgens de minister dat de plek waar het gevaar zich bevond weliswaar geen hoofdweg was, maar wel een rijbaan op een zijweg.
23. De rechtbank overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van gevaar in de zin van artikel 10 van de Arbowet de feitelijke situatie op de plek van het ongeval van belang is. Tussen partijen is niet in geschil dat op de plek van het ongeval wordt gereden met voertuigen. Of deze plek kan worden aangeduid als een bedrijfsweg, rijbaan of laadperron is gelet daarop naar het oordeel van de rechtbank niet primair van belang. Vast staat dat de trailer geparkeerd stond vlakbij een bocht, dat er juist in de bocht een versmalling was van de doorgang vanwege de aanwezigheid van een transformator en bijbehorende voorzieningen, en dat de plek ten tijde van het ongeval onverlicht was, omdat de verlichting kapot dan wel uitgeschakeld was. Uit het boeterapport volgt dat de verharding ter plaatse waar de trailer stond 10,50 meter breed is en dat de trailer geparkeerd stond van 3,60 meter tot 6,10 meter uit de rechterzijkant. De trailer stond dus vrijwel in het midden van de verharding. Weliswaar liet dat links en rechts van de geparkeerde trailer ruimte om te passeren maar die ruimte werd aan de linkerkant beperkt door de versmalling van de doorgang als gevolg van de transformator. De rechtbank merkt daarbij op dat uit de instructie ‘zelfstandig rijden’ van [B.V. 1] (bijlage 16 bij boeterapport) volgt dat gebruikers van het bedrijfsterrein de instructie krijgen om zoveel mogelijk in het midden van de weg te rijden. [B.V. 1] beschouwt de plek waar de trailer stond klaarblijkelijk wel als “weg”, zodat moet worden geconcludeerd dat de minister die term niet ten onrechte gebruikt.
24. De rechtbank is van oordeel dat eiseres gelet op voormelde omstandigheden een gevaarlijke situatie heeft gecreëerd door de trailer na het beëindigen van de werkzaamheden op deze (onverlichte) plek te laten staan. Eiseres was ermee bekend dat derden, zoals beveiligingsmedewerkers, deze plek na werktijd met voertuigen zouden kunnen passeren. Eiseres was gezien de omstandigheden verplicht om op grond van artikel 10 van de Arbowet maatregelen te nemen om deze derden tegen het aanrijdingsgevaar te beschermen.
25. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank dus terecht vastgesteld dat sprake was van gevaar in de zin van artikel 10 van de Arbowet.
Heeft eiseres doeltreffende maatregelen getroffen ter voorkoming van gevaar?
26. Eiseres stelt dat zij heeft gedaan wat zij kon om het bedrijfsongeval te voorkomen. Zij wijst er daarbij op dat artikel 10 van de Arbowet haar niet verplicht tot het nemen van álle denkbare maatregelen ter voorkoming van elk gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van derden.Eiseres voert aan dat de onoplettendheid van het slachtoffer een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij het ongeval. Uit de camerabeelden blijkt volgens eiseres dat het slachtoffer met een zaklamp naar links scheen en keek in de richting van de loods, waardoor zij vermoedelijk met de auto naar links is gaan rijden. Als het slachtoffer voor zich had gekeken had zij de trailer tijdig kunnen opmerken en de koers van de auto kunnen corrigeren. Ook lijkt het er volgens eiseres op dat de auto in strijd met de verkeersregels op de terminal en de instructies van [B.V. 1] harder reed dan 15 km/u. Eiseres voert tot slot aan dat zij meerdere malen (telefonisch) bij [B.V. 1] heeft aangegeven dat de buitenverlichting bij loods [nummer] defect was.
27. De minister betwist dat eiseres doeltreffende maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van het gevaar voor derden om in aanrijding te komen met de gevaarlijk geplaatste trailer.
28. Allereerst merkt de rechtbank op dat eiseres met hetgeen zij in dit verband aanvoert, niet wijst op enige maatregel die zij zelf heeft getroffen ter voorkoming van gevaar. Zij wijst slechts op het – naar haar mening – onvoorzichtige rijgedrag van het slachtoffer. De rechtbank is, met de minister, van oordeel dat eiseres geen doeltreffende maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van het aanrijdingsgevaar voor derden. Niet in geschil is dat de trailer door eiseres niet was afgezet met barriers, hekken of andersoortige afzettingen en dat zij ook geen maatregelen heeft genomen om gebruikers van het bedrijfsterrein op de aanwezigheid van de geparkeerde trailer te attenderen. Dit had wel van eiseres verwacht mogen worden, te meer nu zij op de hoogte was van het feit dat de buitenverlichting niet functioneerde, zodat de geparkeerde trailer in het donker niet goed zichtbaar zou zijn. Dat geldt te meer nu eiseres er ook van op de hoogte was dat ook andere bedrijven gebruik (kunnen) maken van hetzelfde terrein én van het feit dat het beveiligingsbedrijf het terrein ook regelmatig controleert.
Dat het slachtoffer mogelijk de verkeerde kant op heeft gekeken of instructies heeft genegeerd staat niet vast en is bovendien niet relevant voor de vraag of sprake is van een overtreding van artikel 10 van de Arbowet. Dat volgens eiseres de plek waar de trailer geparkeerd stond vaker werd gebruikt om materialen te stallen dan wel parkeren en dat het slachtoffer daarom had kunnen verwachten dat er materialen zouden staan waar zij reed, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres daarom ook geen maatregelen had moeten treffen ter voorkoming van aanrijdingsgevaar.
Overtreding artikel 10 van de Arbowet
29. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de minister terecht heeft geoordeeld dat sprake is van een overtreding van artikel 10 van de Arbowet.
Is sprake van geen of verminderde verwijtbaarheid?
30. Eiseres stelt dat sprake is van geen of verminderde verwijtbaarheid omdat het bedrijfsongeval het gevolg is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Eiseres wijst daarbij nogmaals op de door haar gestelde onoplettendheid van het slachtoffer.
31. De rechtbank overweegt dat verwijtbaarheid geen bestanddeel is van artikel 10 van de Arbowet. Een eventuele verminderde mate van verwijtbaarheid kan alleen aanleiding geven om de boete te matigen op grond van artikel 1, elfde lid, van de beleidsregel.De rechtbank zal deze beroepsgrond van eiseres dan ook in dat kader bespreken.
Is er aanleiding om de opgelegde boete te matigen?
Artikel 1, elfde lid, van de beleidsregel
32. Eiseres doet een beroep op artikel 1, elfde lid, van de beleidsregel. Dit artikel bepaalt dat indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, dit kan leiden tot matiging van het boetenormbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
ls de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
als er adequate instructies zijn gegeven;
als er adequaat toezicht is gehouden.
33. Eiseres voert aan dat zij heeft voldaan aan onderdelen b., c. en d.
Eiseres stelt daartoe dat zij het laadperron zo heeft ingericht en in gebruik heeft dat de noodzakelijke randvoorwaarden voor veilig werken zijn gecreëerd. De eigen werknemers hebben veiligheidsinstructies ontvangen van eiseres, er gelden verkeersregels, er wordt gebruik gemaakt van veilig materieel, persoonlijke beschermingsmiddelen en communicatiemiddelen. Ook stelt eiseres dat sprake was van adequaat toezicht. [B.V. 1] hield volgens eiseres, als eigenaar van het terrein, buiten kantoortijden feitelijk toezicht op het terrein.
34. De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij aan een of meer van de onder a. tot en met d. genoemde matigingsgronden heeft voldaan.
35. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiseres inspanningen heeft verricht gericht op het voorkomen van de overtreding in dit concrete geval. Eiseres heeft niet onderbouwd welke randvoorwaarden zij heeft gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze en welke instructies zij heeft gegeven om te voorkomen dat deze specifieke gevaarlijke situatie kon ontstaan. Integendeel, uit het dossier en de verklaring van de heer Burger ter zitting volgt dat het voor eiseres een niet ongebruikelijke werkwijze was om trailers op deze manier voor de loods te parkeren, zodat deze op een later moment meteen weer gebruikt konden worden. Uit de verklaringen die de arbeidsinspecteur van de medewerkers van eiseres kreeg blijkt ook dat bij hen geen afspraken bekend zijn over het parkeren van trailers. Van adequaat toezicht door eiseres – op het handelen en nalaten van haar eigen medewerkers – is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Eiseres kan niet volstaan met een verwijzing naar het toezicht dat buiten kantoortijden werd uitgevoerd door [B.V. 1] . Het gaat om de inspanningen die eiseres zelf heeft verricht.
36. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van geen of verminderde verwijtbaarheid aan de zijde van eiseres.
37. De rechtbank is gelet op dat wat hiervoor is overwogen van oordeel dat de minister tot de conclusie heeft kunnen komen dat het beroep van eiseres op de matigingsgronden van het elfde lid van artikel 1 van de beleidsregel niet kan slagen.
Artikel 1, twaalfde lid, van de beleidsregel
38. Tot slot doet eiseres een beroep op matiging op grond van artikel 1, twaalfde lid van de beleidsregel. Op grond van dat artikel kan een boetematiging van 12,5% worden toegepast indien de werkgever aantoont dat hij na de overtreding adequate maatregelen heeft genomen. Maatregelen zijn adequaat als zij zijn gericht op het voorkomen van dezelfde of soortgelijke overtredingen en zo snel mogelijk na de overtreding zijn genomen.
39. Eiseres voert aan dat zij na het bedrijfsongeval de verlichting op de loodsen heeft laten repareren door [B.V. 1] dan wel nieuwe verlichting heeft aangebracht, reflectoren heeft aangebracht op de trailers, de buitenverlichting dag en nacht aan laat, de belijning bij loods [nummer] heeft aangepast, haar werkgebied bij loods [nummer] heeft gemarkeerd middels barriers en lege containers, het parkeerbeleid voor trailers heeft aangepast en regelmatige communicatie onderhoudt met [B.V. 1] .
40. De minister voert aan dat de getroffen maatregelen niet kunnen leiden tot matiging op grond van het twaalfde lid. Dat het parkeerbeleid is aangepast, dat eiseres haar werknemers nu anders instrueert ter voorkoming van gevaar voor derden en dat er iets is veranderd in het geleverde toezicht is volgens de minister onvoldoende onderbouwd.
41. De rechtbank overweegt dat, zoals ook door de minister naar voren is gebracht, één van de voorwaarden om voor een matiging op grond van het twaalfde lid in aanmerking te komen is dat de maatregelen zo snel mogelijk na de overtreding zijn genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is aan die voorwaarde in dit geval niet voldaan. Uit een verklaring van de heer Burger, afgelegd op 25 januari 2023, (dus twee maanden na het ongeval) ten overstaan van de arbeidsinspecteur, blijkt dat eiseres aanvankelijk helemaal geen maatregelen heeft getroffen omdat zij dat niet nodig vond. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij bewust heeft gewacht, omdat zij de aanbevelingen van de Arbeidsinspectie wilde afwachten. Zelfs als de rechtbank eiseres daarin zou volgen, zal dat niet tot het oordeel leiden dat haar beroep op deze matigingsgrond slaagt. De maatregelen die eiseres stelt te hebben getroffen zijn slechts deels van een (schriftelijke) onderbouwing voorzien. Dat het parkeerbeleid, de instructie aan werknemers ter voorkoming van gevaar voor derden en het toezicht ter plaatse is aangepast, en in welke zin, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en kan dus niet worden vastgesteld.
42. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister tot de conclusie heeft kunnen komen dat het beroep van eiseres op de matigingsgrond van het twaalfde lid van artikel 1 van de beleidsregel niet kan slagen.