ECLI:NL:RBZWB:2024:7918

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
BRE 22/3549 tm 22/3552
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen door de Belastingdienst inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen de erfgenaam van [belanghebbende] en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft verzoeken tot ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 tot en met 2020. Belanghebbende heeft de inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet-tijdig beslissen op haar verzoeken en heeft op 11 juli 2022 beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur inmiddels op de verzoeken heeft beslist, waardoor er geen belang meer is bij de beroepen tegen het niet-tijdig beslissen. Deze beroepen zijn dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat belanghebbende recht heeft op een dwangsom van € 1.442, waar belanghebbende ter zitting mee instemde. De rechtbank heeft de beroepen inzake de dwangsom gegrond verklaard en bepaald dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. B.W. Liu, en heeft de uitspraak geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3549 tot en met 22/3552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2024 in de zaak tussen

de erfgenaam van [belanghebbende] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. [belanghebbende] heeft bij de inspecteur verzoeken tot ambtshalve vermindering gedaan ten aanzien van de aan haar voor de jaren 2017 tot en met 2020 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV). Zij heeft vervolgens de inspecteur in gebreke gesteld vanwege het niet-tijdig beslissen op haar verzoeken.
1.1.
Belanghebbende heeft op 11 juli 2022 beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen van de inspecteur.
1.2.
De rechtbank heeft alleen in zaaknummer 22/3549 griffierecht van € 50 van belanghebbende geheven.
1.3.
De inspecteur heeft op 28 juli 2022 de verzoeken van belanghebbende bij voor bezwaar vatbare beschikking [1] afgewezen.
1.4.
Partijen hebben ingestemd met rechtstreeks beroep.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] , de gewezen echtgenoot en enig erfgenaam van [belanghebbende] , en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] . De beroepen met zaaknummers 22/3553 tot en met 22/3555 van [naam] zijn gelijktijdig behandeld.

Overwegingen

2. Nu de inspecteur inmiddels heeft beslist op de verzoeken om ambtshalve vermindering is er geen belang meer bij de beroepen tegen het niet tijdig beslissen op die verzoeken. De beroepen zijn daarom in zoverre niet-ontvankelijk.
2.1.
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift inzake het niet tijdig beslissen op de verzoeken tot ambtshalve vermindering aangegeven dat belanghebbende recht heeft op een dwangsom van € 1.442. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven het eens te zijn met de toekenning van deze dwangsom. De rechtbank ziet geen reden om anders te oordelen en zal dienovereenkomstig beslissen.
2.2.
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift inzake de rechtstreekse beroepen aangegeven dat belanghebbende automatisch meedoet met de massaal bezwaar plus procedure [2] . Belanghebbende heeft ter zitting de gronden tegen de (onherroepelijke) vaststaande aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 tot en met 2020 uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk ingetrokken. Deze aanslagen liggen daarom niet meer ter beoordeling aan de rechtbank voor.

Conclusie en gevolgen

3. De beroepen wegens het niet tijdig beslissen zijn niet-ontvankelijk en de beroepen inzake de dwangsom zijn gegrond.
3.1.
Omdat de beroepen inzake de dwangsom gegrond zijn, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De proceskostenvergoeding (vergoeding reiskosten) is reeds toegekend in de zaken BRE 22/3553 tot en met 23/3555 bij de uitspraak van dezelfde datum als de onderhavige uitspraak.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen wegens het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen met betrekking tot het verzoek om een dwangsom gegrond;
  • stelt de door de inspecteur verbeurde dwangsom vast op € 1.442;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 19 november 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 9.6, lid 3, Wet inkomstenbelasting 2001.
2.Op grond van het Besluit van 25 januari 2023, nr. 2023-1194, Stcrt. 27 januari 2023 nr. 2860.
3.4Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.