In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 januari 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen het niet tijdig beslissen door het UWV op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering. Eiser had op 25 januari 2023 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 21 december 2022. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat UWV niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zeventien weken heeft beslist. Eiser had UWV op 13 juli 2023 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen besluit genomen door het UWV.
De rechtbank bepaalt dat UWV binnen twee weken na deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen, maar in dit geval wordt een termijn van vier maanden opgelegd vanwege de noodzaak van een zorgvuldige heroverweging. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt ook de reeds verschuldigde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat UWV de hoogte van de dwangsom niet had vastgesteld. Eiser krijgt ook een vergoeding van € 437,50 voor proceskosten en het griffierecht van € 50,- moet door UWV aan eiser worden vergoed.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing. De rechtbank benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen.