In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 15 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk werd verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar inderdaad niet-ontvankelijk was verklaard, maar dat de inhoudelijke gronden van belanghebbende niet slagen. De rechtbank oordeelt dat de aanslag en de belastingrentebeschikking naar de juiste bedragen zijn vastgesteld, en dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van de opgevoerde zorgkosten.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de zorgkosten van belanghebbende onderzocht, waaronder de kosten voor specifieke zorgkosten die hij heeft opgevoerd. Belanghebbende had geen fiscaal partner en de kosten die hij heeft gemaakt voor de bevalling van zijn zoon op de Filipijnen zijn niet aftrekbaar, omdat de moeder niet als fiscaal partner kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de kosten voor genees- en heelkundige hulp niet aannemelijk zijn gemaakt, en dat de inspecteur terecht een beroep doet op interne compensatie. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar laat de aanslag en belastingrentebeschikking in stand. De inspecteur moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden, maar er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Wet IB 2001 en de Algemene wet inzake rijksbelastingen genoemd in de uitspraak.