ECLI:NL:RBZWB:2024:7890

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
02-172840-24 en 02-202214-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting, mishandeling en bedreiging van ex-partner met geweld en diefstal

Op 26 mei 2024 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder verkrachting, mishandeling en bedreiging van zijn ex-partner, [slachtoffer 1], en de mishandeling van [slachtoffer 2]. De verdachte drong de woning van [slachtoffer 1] binnen, waar hij haar bedreigde met een mes en haar mishandelde. Hij heeft haar gedwongen tot seksuele handelingen en heeft haar telefoon en een kledingkast vernield. Daarnaast heeft hij [slachtoffer 2] mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij de ernst van de feiten zwaar is meegewogen. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor de geleden immateriële en materiële schade. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is toegewezen, omdat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten binnen de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-172840-24 en 02-202214-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 19 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum] 1987 te [plaats 1]
wonende te [adres 1]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Rotterdam
raadsvrouw mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
- [slachtoffer 1] heeft verkracht, mishandeld en bedreigd, een telefoon van haar heeft gestolen en haar kast heeft vernield (feiten 1 tot en met 5);
- [slachtoffer 2] heeft mishandeld en bedreigd en dat hij een tas met inhoud van hem heeft gestolen (feiten 6 tot en met 8).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feiten 1 tot en met 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de (deels) bekennende verklaring van verdachte, de aangifte, de camerabeelden en het letsel dat is geconstateerd. Anders dan verdachte heeft verklaard, is de officier van justitie van mening dat ook het brengen van de penis in de anus van [slachtoffer 1] kan worden bewezen. De officier van justitie gaat uit van de juistheid van de gedetailleerde verklaring van [slachtoffer 1] die wordt ondersteund door de camerabeelden.
Feit 4
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Dat verdachte op een later tijdstip de telefoon in de brievenbus van [slachtoffer 1] heeft gedaan, laat onverlet dat verdachte op enig moment beschikkingsmacht over de telefoon had.
Feiten 5 tot en met 7
De officier van justitie acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 8
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tas met inhoud van [slachtoffer 2] heeft weggenomen. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van [slachtoffer 1] en de in het dossier aanwezige camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 tot en met 3
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring van deze feiten, behoudens de anale penetratie (feit 1). Verdachte ontkent dit gedeelte van de tenlastelegging. De verdediging verzoekt verdachte van dat deel vrij te spreken.
Feit 4
De verdediging verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken omdat er sprake is van vrijwillige terugtred.
Feiten 5 tot en met 7
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring van deze feiten. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van deze feiten.
Feit 8
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van dit feit kan komen. Verdachte heeft de tas weliswaar over de reling gegooid maar heeft de tas niet weggenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 4 en 8 zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht. Ten aanzien van de overige feiten wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Verdachte heeft dit feit (grotendeels) bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 november 2024;
- de aangifte van [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat ook het brengen van de penis in de anus van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend kan worden bewezen. Aangeefster heeft gedetailleerd en consistent verklaard over alle handelingen die door verdachte zijn verricht, welke verklaring ten aanzien van het merendeel van die handelingen ter zitting bevestigd is door verdachte De rechtbank ziet aldus geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte ten aanzien van het brengen van de penis in de anus van [slachtoffer 1] .
Feit 2
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 november 2024;
- de aangifte van [slachtoffer 1] .
Feit 3
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 november 2024;
- de aangifte van [slachtoffer 1] .
Feit 4
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de telefoon van [slachtoffer 1] . Beslissend voor ‘wegneming’ is dat verdachte zich een zodanige feitelijke heerschappij over de telefoon heeft verschaft, dat die wegneming als voltooid kan gelden. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte de telefoon van [slachtoffer 1] zonder haar toestemming heeft meegenomen uit haar woning en voor korte tijd onder zich heeft gehad. Daarmee was de wegneming voltooid. Dat verdachte de telefoon op een later moment terug heeft gegeven door hem in de brievenbus te doen, doet hier niet aan af. Van vrijwillige terugtred is geen sprake.
Feit 5
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 november 2024;
- de aangifte van [slachtoffer 1] .
Feit 6
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 november 2024;
- de aangifte van [slachtoffer 2] .
Feit 7
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 november 2024;
- de aangifte van [slachtoffer 2] .
Feit 8
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een tas met inhoud toebehorende aan [slachtoffer 2] . De rechtbank baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 1] en het aanvullend verhoor van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte op het moment dat hij haar telefoon wegnam, ook een DailyPaper-schoudertas met inhoud heeft meegenomen. Een tas die [slachtoffer 2] , na zijn vertrek uit de woning van [slachtoffer 1] , niet meer heeft terug gezien. Dit betreft dus een andere tas dan de tas die verdachte over de balkonreling zou hebben gegooid.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 26 mei 2024 te [plaats 2] (in een woning aan [adres 2] in de woonkamer) door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld, te weten
- het binnendringen van de woning van [slachtoffer 1] en
- het meermalen slaan tegen het gezicht van [slachtoffer 1] en
- het houden van een mes bij de keel van [slachtoffer 1] en
- het dreigend toevoegen aan [slachtoffer 1] : "Ik ga je doodmaken" en
- het schelden en schreeuwen tegen [slachtoffer 1]
heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten:
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] en
- het duwen van zijn penis in de anus van die [slachtoffer 1] en
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] ;
2
op 26 mei 2024 te [plaats 2] (in een woning aan [adres 2] in een slaapkamer) [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen tegen het gezicht van die [slachtoffer 1]
te slaanen de keel van die [slachtoffer 1] dicht te knijpen;
3
op omstreeks 26 mei 2024 te [plaats 2] (in een woning aan [adres 2] in een slaapkamer) [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes op de keel van die [slachtoffer 1]
te zettenen die [slachtoffer 1] dreigend heeft toegevoegd: "ik maak je dood", ;
4
op 26 mei 2024 te [plaats 2] een telefoondie aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
op 26 mei 2024 te [plaats 2] opzettelijk en wederrechtelijk een kledingkast die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft vernield;
6
op 26 mei 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen in zijn gezicht te stompen;
7
op 26 mei 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een mes aan die [slachtoffer 2] te tonen en die [slachtoffer 2] dreigend toe te voegen: Ik ga
10.000 op je kop zetten" en/of "Ik maak je dood", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
8
op 26 mei 2024 te [plaats 2] een (schouder)tas (merk Daily Paper, inhoudende een rijbewijs en een betaalpas en een ov kaart en een legitimatie),die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een straf op leggen gelijk aan de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten en daarnaast een flinke voorwaardelijke werkstraf met daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden zoals door de reclassering is geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 26 mei 2024 schuldig gemaakt aan 8 strafbare feiten.
Hij is die avond de woning van zijn ex-partner en moeder van zijn zoon, [slachtoffer 1] , binnengedrongen. Nadat [slachtoffer 2] door verdachte is bedreigd en mishandeld, heeft verdachte [slachtoffer 1] bedreigd, mishandeld en vervolgens verkracht. Daarnaast heeft verdachte ook een kast vernield en enkele goederen weggenomen.
[slachtoffer 1] is in haar eigen woning overvallen door haar ex-partner en heeft daar onder bedreiging van een mes gruwelijkheden moeten doorstaan. Gruwelijkheden die ook nog eens door verdachte zijn gefilmd. De gedragingen van verdachte kan de rechtbank niet anders duiden dan als zeer ernstig en vernederend. Verdachte heeft zelf ter zitting ook verklaard dat hij [slachtoffer 1] wilde vernederen door het geheel op camera vast te leggen. [slachtoffer 1] heeft ter zitting deze dag omschreven als een verschrikkelijke dag. Ze voelde zich machteloos en dacht oprecht dat haar leven op dat moment zou eindigen. Nog steeds ervaart zij de gevolgen ervan. Ze zoekt een weg om het te kunnen verwerken maar zal het nooit kunnen vergeten.
Ook [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij echt het idee had dat verdachte hem die avond zou vermoorden. Hij slaapt hiervan slecht en is nog steeds bang dat hem iets ergs zal overkomen. Wat een gezellige avond had moeten worden, eindigt voor [slachtoffer 1] , maar ook voor [slachtoffer 2] , in een nachtmerrie. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een verkrachting waarbij sprake is geweest van ernstig geweld of daarmee vergelijkbare mate van dwang is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden. Naast de verkrachting heeft verdachte zich ook nog aan andere strafbare feiten schuldig gemaakt. Alles in samenhang bezien en kijkend naar de setting waarin dit alles heeft plaatsgevonden waarbij verdachte de verkrachting heeft gefilmd, is de rechtbank van oordeel dat alleen een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de feiten.
De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van 5 jaren. De rechtbank realiseert zich dat bij deze strafoplegging geen deel voorwaardelijk kan worden opgelegd en de benodigde behandeling niet kan worden geboden, doch ziet gelet op de ernst van het geheel, geen mogelijkheid de hoogte van de onvoorwaardelijke straf te verlagen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 8.306,70, bestaande uit € 8.000,- aan immateriële schade en € 306,70 aan materiële schade. Ook vordert zij vergoeding van de proceskosten toe te kennen naar liquidatietarief, op basis van 1 punt voor het opstellen van het voegingsformulier en 1 punt voor de (nadere) toelichting ter zitting. De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar. De verdediging acht enkel de immateriële schadevergoeding en de materiële schadevergoeding voor de kledingkast en de reiskosten (als proceskosten) toewijsbaar.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Het gevorderde bedrag van € 8.000,- is billijk gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Ter zitting is gebleken dat verdachte reeds € 5.000,- aan de benadeelde partij heeft betaald.
Dit betekent dat de immateriële schade nog tot een bedrag van € 3.000,- voor vergoeding in aanmerking komt.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 31,70 voor de gemaakte reiskosten. De reiskosten vallen onder de proceskosten. Aangezien de benadeelde partij een raadsvrouw heeft, komen de kosten ook niet als proceskosten voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank wijst de vordering voor dit gedeelte aldus af. De bedragen van
€ 250,- voor de kledingkast en € 25,- voor de telefoonkosten komen de rechtbank niet onredelijk voor. Voor dit gedeelte zal zij de vordering daarom toewijzen.
Conclusie
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 3.275,- waarvan € 275,- materiële schade en € 3.000,- immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Proceskosten
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief en ziet in deze zaak geen aanleiding om hiervan af te wijken. De rechtbank hanteert om die reden het liquidatietarief van 1 februari 2024. De kosten worden naar maatstaven van billijkheid gesteld op twee punten van het liquidatietarief (te weten 1 voor het opstellen van de vordering en 1 voor het bijwonen van de zitting), en worden – met inachtneming van de omvang van het toe te wijzen schadebedrag – daarom begroot op in totaal € 1.042,-.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 2.399,40, bestaande uit € 1.500,- aan immateriële schade en € 899,40 aan materiële schade.. De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar. De verdediging acht de immateriële schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-. Zij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het vervangen van het rijbewijs, ov-chipkaart en bankpas en de reiskosten.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat hij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.000,- billijk en zal de vordering voor het overige deel ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 30,- voor de reparatie van zijn rugzak. De rechtbank is van oordeel dat er ten aanzien van deze schade niet kan worden vastgesteld dat dit een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. De benadeelde partij zal voor dat deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de schade die is gevorderd voor de slotenmaker ter hoogte van € 450,- toewijzen. Deze schade kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als schade die een rechtstreeks gevolg is van de tenlastegelegde feiten. [slachtoffer 2] had geen sleutels meer omdat die in zijn gestolen tas zaten en het was daarom noodzakelijk om het slot te vervangen. De rechtbank acht deze schade voldoende onderbouwd. Ook het overige deel van de gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de materiële schade acht de rechtbank voor toewijzing vatbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Conclusie
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.869,40, waarvan € 1.000,- materiële schade en € 869,40 immateriële schade.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het feit is begaan met behulp van dit voorwerp.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 9 mei 2023 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 242, 285, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Verkrachting
feit 2:Mishandeling
feit 3:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 4:Diefstal;
feit 5:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
feit 6:Mishandeling;
feit 7:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 8:Diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een telefoon merk Apple (G2729980);
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 9 mei 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-202214-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 3.275,-. waarvan € 275,- aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot op heden voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten
€ 1.042,-;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] , € 3.275,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 mei 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 42 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 1.869,40waarvan
€ 869,40 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 mei 2024 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] , € 1.869,40 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 mei 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 28 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. R.H.M. Pooyé en mr. P.B. van Onzenoort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 november 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te [plaats 2] (in een woning aan [adres 2] in de woonkamer)
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het binnendringen van de woning van [slachtoffer 1] en/of
- het meermalen slaan in/tegen het gezicht van [slachtoffer 1] en/of
- het houden van een mes op/tegen/bij de keel van [slachtoffer 1] in elk geval het tonen van een mes aan [slachtoffer 1] en/of
- het dreigend toevooegen aan [slachtoffer 1] : "Ik ga je doodmaken", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- het schelden en/of schreeuwen tegen [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten:
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen/brengen van zijn penis in de anus van die [slachtoffer 1] en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] ;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te [plaats 2] (in een woning aan [adres 2] in een slaapkamer)
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, slaan in en/of tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of de keel van die [slachtoffer 1] dicht te knijpen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te [plaats 2] (in een woninng aan [adres 2] in een slaapkamer)
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes op de keel van die [slachtoffer 1] heeft gezet, althans een mes aan die [slachtoffer 1] heeft getoond en/of die [slachtoffer 1] dreigend heeft toegevoegd: "ik maak je dood", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te [plaats 2] een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te [plaats 2] opzettelijk en wederrechtelijk een (kleding)kast in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
6
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal in zijn gezicht te stompen/slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
7
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes aan die [slachtoffer 2] te tonen en/of die [slachtoffer 2] dreigend toe te voegen: Ik ga
10.000 op je kop zettten" en/of "Ik maak je dood", althans (telkens) woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
8
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te [plaats 2] een (schouder)tas (merk Daily Paper, inhoudende een rijbewijs en/of een bataalpas en/of een ov kaart en/of een legitmatie) , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )