Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder de vereiste vergunning. Betrokkene had beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 11 oktober 2024 was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De gedraging waarvoor de boete was opgelegd vond plaats op 14 oktober 2022 om 19:39 uur op de Van Goorstraat te Breda. De gemachtigde van betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat betrokkene niet had kunnen weten dat voor de betreffende parkeerplaats een vergunning vereist was. Hij verwees naar de afstand tussen de parkeerlocatie en het bord dat de vergunningplicht aangaf, en stelde dat de bebording onduidelijk was. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie steunde het beroep en stelde dat de bebording bij de pleeglocatie ontbrak.
De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de gedraging had plaatsgevonden, en dat de situatie onduidelijk was door het ontbreken van duidelijke bebording. Daarom verklaarde de kantonrechter het beroep gegrond, vernietigde de beschikking waarbij de boete was opgelegd, en droeg de officier van justitie op het betaalde bedrag van € 109,- aan betrokkene terug te betalen. Tevens werd een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegekend aan betrokkene. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.