ECLI:NL:RBZWB:2024:788

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
C/02/416741 / JE RK 23-2155
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinszaak met betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming en gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 31 januari 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld vanwege zorgen over de opvoedsituatie en de ontwikkeling van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd, vooral door het gebrek aan contact met hun moeder en de onduidelijke opvoedsituatie bij hun vader. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Gecertificeerde Instelling (GI) om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar toegewezen, met als doel de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en hen de nodige ondersteuning te bieden. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat de GI haar verantwoordelijkheden moet nakomen en de regiefunctie moet oppakken om de situatie van de kinderen te verbeteren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/416741 / JE RK 23-2155
Datum uitspraak: 31 januari 2024
(verdere) beschikking verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd in Eindhoven,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2020 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Hassan te Almere,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 5 januari 2024 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken.
1.2.
Op 31 januari 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hassan en een tolk in de Arabisch/Syrische taal;
  • de vader, bijgestaan door mr. Klaver en een tolk in de Arabisch/Syrische taal;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang tussen het onderhavige verzoek van de GI en de verzoeken met zaaknummers C/02/400026 / FA RK 22-3384 en C/02/409575 / FA RK 23-2276, zijn deze zaken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling behandeld. In de zaken met kenmerken FA RK 22-3384 en FA RK 23-2276 zal bij afzonderlijke beschikking worden beslist.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun vader.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 9 december 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 9 december 2022 en tot 9 december 2023.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 7 december 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 9 december 2023 en tot 9 januari 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 5 januari 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 9 januari 2024 en tot 9 maart 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2.
Ter beoordeling ligt nog voor het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen met ingang van 9 maart 2024 en tot 9 december 2024.

4.De standpunten

Standpunt van de GI
4.1.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing hiervan naar het verzoek waarin, kort samengevat, het volgende is opgenomen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden nog in hun ontwikkeling bedreigd, omdat er enerzijds nog (te) veel onbekend is over hun opvoedsituatie en anderzijds doordat er een periode geen vaste jeugdbeschermer is geweest. In een eerder stadium is de moeder met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar een vrouwenopvang gegaan, omdat zij, volgens de moeder, jarenlang is onderdrukt en mishandeld. Vanaf dat moment lopen de verhalen uiteen. De moeder en ketenpartners (Raad en vrouwenopvang) hebben een eigen weergave van de feiten. De moeder zou volgens de ketenpartners [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verwaarloosd en hen meermaals alleen hebben gelaten. Uiteindelijk heeft de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meerdere dagen alleen gelaten en zijn zij door Veilig Thuis bij de vader geplaatst. De Raad heeft toen aangegeven dat eigenlijk eerst de veiligheidsrisico’s onderzocht moesten worden, omdat de moeder eerder heeft aangegeven dat de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zou slaan en dat sprake zou zijn geweest van seksueel misbruik. De moeder geeft op haar beurt aan dat zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet heeft verwaarloosd en dat zij hen niet alleen heeft gelaten. Zij zou meerdere dagen in het ziekenhuis opgenomen zijn geweest en in coma hebben gelegen. Bij terugkomst van de moeder bij de vrouwenopvang bleken [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader geplaatst. Een ziekenhuisopname is echter niet aangetoond. Het contact tussen de moeder en de GI is dwingend geweest. De GI heeft aangegeven dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] angst ervaren om hun moeder weer te zien. Volgens de moeder komt dit voort uit de druk die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van hun vader ervaren. Het videobelmoment tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , als eerste stap naar contactherstel, is vervelend verlopen. De vader heeft zich tijdens het gesprek tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met het gesprek bemoeid en heeft de moeder uitgescholden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben niet met hun moeder gecommuniceerd. Zij zaten er angstig bij en hebben continu naar de vader gekeken. Vanwege de reactie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is spoedig kindercoaching gestart. Het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is daarom tijdelijk uitgesteld. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben nu al meer dan 9 maanden geen contact met hun moeder gehad, ook omdat het videobelmoment te belastend is gebleken. De moeder lijkt het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hierin niet te willen zien, net als de vader met zijn gedrag jegens de moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren lijdensdruk en loyaliteitsproblemen als gevolg van de strijd waarin de ouders zijn verwikkeld. Dat de moeder zich geheel niet herkent in de uitkomsten van de Raad, maakt het ingewikkeld en hiermee ontkent zij haar rol in het mogelijke trauma van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De GI gaat de komende periode inzetten op de kindercoaching van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij moeten een stem krijgen. In het tempo van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan gewerkt worden aan contactherstel met de moeder. Voorts moet de interactie tussen de ouders verbeterd worden. Ook moet er zicht komen op het opvoedhandelen van de moeder en moet zij ondersteund worden vanwege eventuele trauma’s die zij heeft opgelopen. Hiernaast moet er ook zicht komen op de opvoedsituatie bij de vader en dient er zicht verkregen te worden op traumagerelateerde en hechtingsproblematiek bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waarvoor zij professionele hulpverlening nodig hebben.
4.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens de GI, kort samengevat, aanvullend naar voren gebracht dat er in deze casus sinds twee weken twee jeugdbeschermers betrokken zijn. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten in een loyaliteitsconflict. De GI heeft geprobeerd een interculturele zorgaanbieder in te schakelen, maar dat is nog niet gelukt. Die zorgaanbieder dient de opvoedondersteuning te gaan bieden, het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te gaan opzetten en de oudercommunicatie te gaan verbeteren. De videobelmomenten tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vinden op dit moment niet plaats, temeer ook door de wisseling van jeugdbeschermers en het gegeven dat het eerste videobelmoment niet goed verlopen is. Ten slotte is namens de GI aangegeven dat de hulpverlening, los van de kindercoaching voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , gestagneerd is en dat mogelijk een tussentijds toetsmoment ingelast moet worden om tegemoet te komen aan het vertrouwen van de ouders.
Standpunt van de moeder
4.3.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, verklaard dat zij geen verweer voert tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De situatie van de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is nu bijna twee jaar verder en de moeder heeft slechts één keer een videobelmoment met haar kinderen gehad. De moeder weet waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar school gaan en heeft soms contact met hun leerkracht, maar zij zoekt niet de confrontatie met hen op nu zij dat op dit moment niet in hun belang vindt. De moeder hoopt dat de GI het contactherstel met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] snel oppakt, omdat het ontbreken van contact niet in hun belang is. Hierbij heeft de moeder begrip voor iedere vorm van contact, maar het moet wel gebeuren. Hiernaast is door en namens de moeder aangegeven dat zij een ander verhaal heeft van de situatie bij de vrouwenopvang en dat zij, vanwege psychische druk van de moeder, een ambulance zou hebben gebeld. De moeder wil meewerken aan hulpverlening, zowel voor zichzelf als voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij heeft op dit moment nog geen eigen woning, maar wel een kamer die zij huurt en een briefadres bij de gemeente. De moeder werkt bij een fastfoodketen en is dus bezig om zichzelf en haar leven te verbeteren. Ten slotte is namens de moeder aangegeven dat aan de GI het vertrouwen gegeven moet worden dat zij deze casus nu goed gaan oppakken, waardoor voor nu geen tussentijds toetsmoment bepaald hoeft te worden.
Standpunt van de vader
4.4.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, verklaard dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet verlengd hoeft te worden, maar dat gerefereerd zal worden aan het oordeel van de kinderrechter. De vader heeft een ander verhaal bij de ontstane situatie van de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouwenopvang. In de afgelopen periode heeft de vader geen tot nauwelijks contact met de GI en de moeder gehad. Daarom vraagt de vader zich af wat de meerwaarde van een ondertoezichtstelling is. Hiernaast is door en namens de vader aangegeven dat het videobelmoment tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet goed is verlopen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] willen op dit moment geen contact met hun moeder, omdat zij zich herinneren wat de moeder in het verleden heeft gedaan. De vader wil graag dat de moeder haar medewerking verleent, omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] haar nodig hebben. Voorts heeft de vader aangegeven dat hij alles zal doen wat in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat hij hen een goede toekomst wil bieden. Namens de vader is aangegeven dat een tussentijds toetsmoment voor nu niet nodig is.
Advies van de Raad
4.5.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, verklaard dat de ondertoezichtstelling verlengd moet worden. Door overmacht van de GI heeft de GI niet kunnen handelen zoals zij dat zou moeten doen. Duidelijk is dat de ouders op dit moment zonder ondertoezichtstelling niet de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen wegnemen. Het is belangrijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de kindercoach blijven gaan, zodat bezien kan worden of er contactherstel nodig is en op welke manier dat in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vormgegeven kan worden. In het kader van de ondertoezichtstelling moeten er nog stappen gezet gaan worden en de GI heeft aangegeven voornemens te zijn dat echt te gaan doen. Ten slotte is namens de Raad aangegeven dat er beter geen tussentijds toetsmoment bepaald wordt, omdat een mondelinge behandeling spanning kan veroorzaken en de verlenging van de ondertoezichtstelling nog voor beperkte duur is.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
De kinderrechter heeft de stukken van de GI goed gelezen en heeft goed geluisterd naar de standpunten van de GI, de ouders, hun advocaten en de Raad. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd moet worden. Dit betekent dat het resterende deel van het verzoek van de GI wordt toegewezen en dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt verlengd tot 9 december 2024. De kinderrechter zal hieronder uitleggen hoe hij tot deze beslissing is gekomen.
5.4.
De kinderrechter moet eerst de vraag beantwoorden of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderrechter vindt dat dat het geval is. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben inmiddels al negen maanden geen contact meer gehad met de moeder. Er is onvoldoende zicht op de opvoedsituatie van de vader, op de communicatie tussen de ouders (waaronder de bejegening van de moeder door de vader in het bijzijn van hun kinderen) en op de mogelijkheden tot contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter moet op dit moment vaststellen dat die situatie in de afgelopen periode niet is verbeterd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden hierdoor nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat bij de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een tijd geen vaste jeugdbeschermer betrokken is geweest. Hierdoor is de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gestagneerd en ongewijzigd gebleven. Dit baart de kinderrechter ernstig zorgen, aangezien [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het verleden zijn blootgesteld aan zeer spanningsvolle en onveilige situaties (zoals huiselijk geweld, conflicten tussen de ouders en het vertrek met de moeder naar de vrouwenopvang) en er zorgen zijn over de hechtingsrelatie tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de loyaliteitsproblemen die zij ervaren. Dit maakt, mede gelet op het feit dat in het afgelopen jaar weinig tot geen stappen zijn gezet en de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu al meer dan negen maanden geen contact hebben gehad, dat de kinderrechter vindt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
5.5.
Vervolgens moet de kinderrechter de vraag beantwoorden of de hulpverlening die nodig is voor het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door, voor zover voor deze zaak van belang, de ouders wordt geaccepteerd. De kinderrechter ziet dat het de ouders nog steeds niet lukt om in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te communiceren over dingen die hun aangaan. Hierdoor is er nog steeds geen goede samenwerking tussen de ouders. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling weliswaar aangegeven dat zij open staan voor de hulpverlening die de GI noodzakelijk vindt, maar de kinderrechter vindt het van belang dat die hulpverlening, ook als de ouders hun medewerking niet blijken te geven, ongehinderd datgene moet kunnen doen dat in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. Daarom vindt de kinderrechter dat ook aan dit wettelijk criterium wordt voldaan. De kinderrechter heeft nog wel de verwachting dat de ouders op termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf kunnen dragen. Gelet op het vorenstaande is de kinderrechter dan ook van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke criteria en dat het verzoek van de GI moet worden toegewezen. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de resterende duur verlengen, omdat een tussentijds toetsmoment op dit moment niet zinvol lijkt te zijn nu er nog veel stappen gezet moeten worden, een tussentijdse zitting spanningen oproept hetgeen niet constructief is en de GI dan bovendien op korte termijn al moet rapporteren.
5.6.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij haar belofte nakomt en haar wettelijke taak, namelijk de uitgesproken ondertoezichtstelling uitvoeren, nu voortvarend en doortastend gaat oppakken en de regiefunctie verder op zich neemt. Het is belangrijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , naast de kindercoach, hulpverlening krijgen voor hun ontwikkelingsbedreiging. Ook dient de GI de ouders te begeleiden en op zoek te gaan naar een interculturele zorgaanbieder die opvoedondersteuning kan gaan bieden, het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op gaat zetten en de oudercommunicatie gaat verbeteren.
5.7.
De kinderrechter zal deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat die beschikking ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de resterende duur van negen maanden, met ingang van 9 maart 2024 en tot 9 december 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024 door mr. Holierhoek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Hol, griffier, en op schrift gesteld op 13 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.