Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder het daarvoor bestemde voertuig. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de situatie onduidelijk was, met onvoldoende markering en bebording, en dat dit de reden was voor het parkeren op de verkeerde plaats. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft betoogd dat de bebording duidelijk aanwezig was en dat van een bestuurder verwacht mag worden alert te zijn op de verkeersborden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. Echter, de rechter heeft ook erkend dat de situatie enigszins onduidelijk was, gezien de plaatsing van het bord. Daarom heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen tot de helft, waardoor het totaalbedrag op € 220,- kwam, plus administratiekosten. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd en het teveel betaalde bedrag aan zekerheidstelling moet door de officier van justitie aan betrokkene worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.