ECLI:NL:RBZWB:2024:7867

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
11113066 _ MB VERZ 24-633
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens niet gebruik maken van rijbaan door bromfietser

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, een bromfietser, had een boete ontvangen omdat hij niet de rijbaan had gebruikt op een locatie waar geen verplicht fiets/bromfietspad aanwezig was. De gedraging vond plaats op 25 september 2022 te Breda. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde heeft het standpunt ingenomen dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden. De gemachtigde betoogde dat er onvoldoende bewijs was dat het verboden was om op dat tijdstip met de bromfiets te rijden, aangezien er geen bebording zichtbaar was op de foto's in het dossier. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze, heeft echter aangevoerd dat de gronden van de gemachtigde tijdig waren ingediend en dat de beslissing van de officier van justitie onterecht was.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was, omdat de gronden tijdig waren ingediend. Vervolgens heeft de kantonrechter de inhoud van de boete beoordeeld en vastgesteld dat de gedraging voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant en de overgelegde schouwrapporten. De kantonrechter heeft de boete terecht geacht en het beroep ongegrond verklaard. Tevens is het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de betrokkene niet in het gelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 11113066 \ MB VERZ 24-633
CJIB-nummer : 9062 5422 5339 1042
uitspraakdatum : 11 oktober 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres 1]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : [gemachtigde]

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 oktober 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde en betrokkene zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: Als bromfietser niet de rijbaan gebruiken als er geen verplicht fiets/bromfietspad aanwezig is (bord G12a) op [adres 2] te Breda op 25 september 2022 om 22:15 uur.
Gemachtigde heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Volgens betrokkene is niet voldoende aannemelijk gemaakt dat het op basis van de bebording niet toegestaan was om daar op dat tijdstip met een bromfiets te rijden. Op de foto’s in het dossier is ook geen bebording te zien. Volgens het Algemeen Proces Verbaal levert dit problemen op in de bewijslast, waardoor naar de bordenschouw dient te worden gekeken. Echter, uit het dossier volgt dat de meest recente bordenschouw heeft plaatsgevonden op 14 mei 2022. Deze datum is ruim vier maanden eerder dan de vermeende pleegdatum. Gemachtigde verzoekt om een bordenschouw korter dan één maand voorafgaand aan de pleegdatum. Gemachtigde verzoekt om een proceskostenvergoeding.
De zittingsvertegenwoordiger heeft aangevoerd dat de officier van justitie het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, aangezien gemachtigde binnen de geboden termijn tijdig gronden heeft ingediend. Het inscannen in het systeem was laat gebeurd, waardoor het een onterechte beslissing betreft. Inhoudelijk heeft de zittingsvertegen-woordiger verzocht om het beroep ongegrond te verklaren en daarbij de juiste schouwrapporten van 10 september 2022 en van 12 oktober 2022 overhandigd. Daaruit blijkt dat de bebording in orde was. Ten aanzien van de proceskostenvergoeding heeft de zittingsvertegenwoordiger verzocht om dit niet toe te kennen, aangezien de inleidende beschikking in stand blijft en hier geen wijzigingen in plaatsvinden.

Overwegingen

De officier van justitie heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingesteld.
De kantonrechter overweegt als volgt. De officier van justitie heeft gemachtigde per brief van 10 maart 2023 de gelegenheid geboden om binnen 4 weken gronden in te dienen. Uit het dossier is gebleken dat de gronden van gemachtigde op 5 april 2022 zijn binnengekomen. Dat is op tijd.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Dit betekent dat het beroep tegen die beslissing gegrond is en dat die beslissing moet worden vernietigd.
De kantonrechter zal vervolgens het beroep tegen de boete inhoudelijk beoordelen.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Daarbij is van belang dat uit de ter zitting overhandigde schouwrapporten van 10 september 2022 en 12 oktober 2022 blijkt dat de bebording in orde was.
De boete is dus terecht opgelegd.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
Er bestaat alleen aanspraak op een proceskostenvergoeding als de betrokkene inhoudelijk in het gelijk is gesteld (zie ECLI:NL:GHARL:2020:3336). Dat is het geval als de inleidende beschikking - waarbij de boete is opgelegd - is vernietigd of gewijzigd op het punt van de hoogte van de boete, de omschrijving van de gedraging of de feitcode. Als de beslissing op beroep van de officier van justitie wordt vernietigd, maar de boetebeschikking niet wordt vernietigd of gewijzigd op één van deze punten, wordt het verzoek om een proceskostenvergoeding in beginsel afgewezen. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om in dit geval een proceskostenvergoeding toe te kennen, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
  • verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
  • wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, bijgestaan door de griffier E. Alekperov, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Als u het niet eens bent met deze beslissing, dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, Postbus 90008, 4800 PA Breda. Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: