In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen VKB Transport B.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer was sinds 1 december 2022 in dienst als chauffeur en had een salaris van € 3.191,01 bruto per maand. De werkgever, VKB, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, die op 8 juli 2024 niet op het werk verscheen en op 9 juli 2024 kort na aankomst vertrok. VKB had de werknemer op 10 juli 2024 officieel gewaarschuwd en een loonstop aangekondigd. De werknemer was niet verschenen op de zitting en had de stellingen van VKB niet weersproken.
De kantonrechter oordeelde dat de werknemer op de juiste wijze was opgeroepen en dat er voldoende grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat het handelen van de werknemer, waaronder het wegnemen van geld van een opdrachtgever, als ernstig verwijtbaar moest worden aangemerkt. Hierdoor werd de arbeidsovereenkomst ontbonden zonder toekenning van een transitievergoeding. VKB vorderde ook een schadevergoeding van € 10.804,72, die door de kantonrechter in beginsel toewijsbaar werd geacht, met uitzondering van de opleidingskosten, die op grond van de wet niet voor rekening van de werknemer konden komen. Uiteindelijk werd een bedrag van € 6.630,85 aan schadevergoeding toegewezen, en de proceskosten werden op € 1.202,00 vastgesteld, te betalen door de werknemer.
De beschikking is gegeven door mr. Tilman-Knoester, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 4 november 2024.